Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief januari 2020
Inhoud
1. Hoge Raad over de vraag wie de geluidsopnamen van treinkaping de Punt mogen beluisteren – Olga de Vries
2. De goede voornemens van de burgemeester; vuurwerk, lachgas en vuurwapens – Remko Wijling
3. Ernstige overschrijding redelijke termijn noopt tot niet-ontvankelijkheid OM – Frank van Ardenne
4. Justitie diep door het stof voor afluisteren en volgen fotojournalist
Hoge Raad over de vraag wie de geluidsopnamen van treinkaping de Punt mogen beluisteren – Olga de Vries
Relevantie voor de praktijk: Op 24 december 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag (“Hof”) een tussenuitspraak gewezen over de vraag wie de geluidsopnamen van de bevrijdingsactie van de treinkaping op 11 juni 1977 mag afluisteren en op welke manier (ECLI:NL:GHDHA:2019:3323). Deze uitspraak illustreert de spanning tussen enerzijds het beschermen van de identiteit van de betrokken mariniers en anderzijds de eis van gelijkheid der wapenen van procespartijen (“equality of arms”).
Samenvatting
Door nabestaanden van twee omgekomen gijzelnemers is een procedure aangespannen tegen de Nederlandse Staat (“Staat”) over de rechtmatigheid van de bevrijdingsactie. Op grond van artikel 843a, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”) kan een partij die daarbij een rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden heeft. De uitzondering op deze verplichting kan bestaan wegens gewichtige redenen of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
In een eerste tussenuitspraak wordt door de rechtbank geoordeeld dat het beluisteren van de geluidsopnamen noodzakelijk is en dat appellanten hierbij een rechtmatig belang hebben. Derhalve mogen de opnamen beluisterd worden door de advocaten van de appellanten (“advocaten”) in het bijzijn van een medewerker van de Staat. Aan de advocaten is op grond van artikel 28, eerste lid, onder b, Rv een verbod tot het doen van mededelingen opgelegd voor zover het de identificerende gegevens van de mariniers betreft. Tevens zijn geanonimiseerde transcripties van de geluidsbanden in het geding gebracht en zijn de geluidsopnamen ter zitting beluisterd. De vraag die nu speelt, is of de appellanten zelf de geluidsopnamen op een neutrale locatie in het bijzijn van hun advocaten en (eventuele) deskundigen en zonder de aanwezigheid van een medewerker van de Staat, mogen beluisteren.
Het Hof is van oordeel dat de gehanteerde werkwijze enerzijds het belang van appellanten dat zij hun stellingen op de geluidsopnamen kunnen baseren waarborgt, en anderzijds de identiteit van de betrokken mariniers wordt beschermd. De equality of arms komt niet in gevaar als uitsluitend de advocaten en niet de appellanten zelf rechtstreekse toegang tot de geluidsopnamen hebben. Dit zou eventueel anders kunnen zijn, indien zij aangevoerd hadden dat er tussen hen en hun advocaten overleg moet plaatsvinden tijdens het beluisteren van de geluidsopnamen.
De aanwezigheid van een medewerker van de Staat levert wel een moeilijk werkbare situatie op, omdat de advocaten tijdens het afluisteren bij de geluidsopnamen in alle vrijheid moeten kunnen overleggen. De deskundigen mogen hierbij zijn. Wel dienen zij alle gegevensdragers en andere apparatuur af te geven en moeten de deskundigen een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen.
Zoals in elk openbaarmakingsvraagstuk wordt ook hier veel waarde gehecht aan de bescherming van de identiteit en daarmee de persoonlijke levenssfeer van de betrokken mariniers. Wel heeft het Hof veel mogelijkheden om aan beide partijen tegemoet te komen, iets wat bijvoorbeeld bij procedures op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (“Wob”), ontbreekt. Zie daartoe ook de uitspraak van 25 november 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling’) ECLI:NL:RVS:2015:3635. In deze uitspraak wijst de Afdeling er op dat dat art. 843a Rv betrekking heeft op de kennisneming van gedingstukken door belanghebbenden in een civiele procedure en dat, anders dan de Wob, dit artikel niet de publieke toegang tot informatie regelt en evenmin een uitputtende openbaarmakingsregeling bevat.
Voor de volledige uitspraken, klik hier en hier.
De goede voornemens van de burgemeester; vuurwerk, lachgas en vuurwapens – Remko Wijling
Dat de burgemeester van Rotterdam voor zijn ambt een steeds grotere rol ziet weggelegd bij – kort gezegd – de handhaving van de openbare orde en de bestrijding van criminaliteit is al langer duidelijk. Wat hem betreft dient een burgemeester (ook) als sheriff te acteren binnen zijn of haar gemeente. Al in de eerste weken van het nieuwe jaar worden de goede voornemens van de burgemeester van Rotterdam in dit verband ook duidelijk, namelijk het inzetten op een vuurwerkverbod, de introductie van een (gedeeltelijk) lachgasverbod en op de mogelijkheid om panden te sluiten bij het aantreffen van vuurwapens in die panden.
Vuurwerkverbod
Het aangekondigde vuurwerkverbod heeft de afgelopen week al veel pennen en politici in beweging gebracht. Alhoewel de meningen erover uiteraard verdeeld zijn, klinkt er veel vooral ook veel begrip voor het aangekondigde verbod gelet op de schade en het letsel veroorzaakt door vuurwerk. Een landelijk (deel)verbod lijkt ook in de maakt te zijn. De vraag is dan of het verbod zoals de burgemeester dat voorstaat nog veel zoden aan de dijk zal gaan zetten. Immers, juridisch gezien laat de APV slechts ruimte voor een afsteekverbod en niet voor een algeheel (verkoop)verbod. De verkoop van vuurwerk is namelijk landelijk nog niet verboden, en dan kan een gemeente niet zelf besluiten over te gaan tot een totaalverbod. Ook de handhaafbaarheid van het verbod valt op zijn minst twijfelachtig te noemen. Op de tijdens deze jaarwisseling van kracht zijnde vuurwerkverboden is (hoegenaamd) niet gehandhaafd, ook omdat daartoe simpelweg de nodige capaciteit mist.
Verder valt niet uit te sluiten dat met succes zal kunnen worden opgekomen tegen een afsteekverbod neergelegd in een APV. De vraag kan namelijk worden gesteld waarom in – bijvoorbeeld – Schiedam wel vuurwerk mag worden afgestoken en in Rotterdam niet. Verder komt een afsteekverbod de facto neer op een totaalverbod, en dat is in een APV nu juist niet toegestaan bij gebreke aan een landelijk verkoopverbod. Onder meer deze vragen zullen mogelijk aan de orde komen in een procedure en kunnen leiden tot het sneuvelen van het vuurwerkverbod zolang de wetgever nog niet in een gedeeltelijk of totaalverbod heeft voorzien.
Lachgasverbod
Over de (on)mogelijkheden van een lachgasverbod schreef ik al een eerdere bijdrage. Het verbod zoals de burgemeester dat nu lijkt voor te staan is in lijn met de (on)mogelijkheden zoals destijds in die bijdrage geschetst, namelijk het over de band van de APV aanwijzen van een aantal overlastgevende locaties en daar een gebruiksverbod voor lachgas instellen. Evenals bij het aangekondigde vuurwerkverbod, speelt bij het verbieden van (het gebruik van) lachgas wel weer de vraag naar de handhaafbaarheid, en de vraag of de nationale wetgever niet (ook) aan zet is. Aanvankelijk leek de nationale wetgever wel te voelen voor een verbod op niet regulier gebruik van lachgas, maar het is onzeker of de plannen van de Minister op een Kamermeerderheid kunnen rekenen.
Sluiting bij vuurwapens
Tot slot lijkt de door de burgemeester gewenste mogelijkheid om panden te sluiten bij het aantreffen van vuurwapens, lijkt zijn goede voornemen meer gehoor te vinden bij de wetgever. De wetgever heeft namelijk een wijziging van artikel 174a van de Gemeentewet ter consultatie aangeboden. Onderdeel van deze wijziging is de mogelijkheid om panden te sluiten na het aantreffen van – onder meer – een vuurwapen. De burgemeester zal dan ook het door hem gewenste instrument in handen krijgen. Door mij is een reactie op deze consultatie gezonden, en in deze reactie ga ik nader in op deze voorgenomen wetswijziging. Deze reactie wordt in een separate post gedeeld. In deze reactie plaats ik de nodige kritische kanttekeningen bij – specifiek – de verruiming van de sluitingsbevoegdheid ex artikel 174a van de Gemeentewet in het geval van vuurwapens in een woning. De vraag is namelijk of nu daadwerkelijk sprake is van een handhavingstekort zoals door de burgemeester en wetgever wordt gesteld. De burgemeester heeft namelijk al de bevoegdheid om panden of lokalen – niet zijnde woningen –op basis van de Gemeentewet of APV van de gemeente Rotterdam te sluiten. De aanwezigheid van een vuurwapen brengt namelijk een gevaar voor de leefbaarheid en openbare orde ex artikel 2:28 APV dan wel ex artikel 174a van de Gemeentewet met zich mee.
Conclusie
Gelet op de aankomende wijzigingen van de APV met (weer) nieuwe verbodsbepalingen en de duidelijke toonzetting van de burgemeester over zijn rol en positie als sheriff van de gemeente belooft ook dit jaar een interessant jaar te worden op het gebied van de openbare orde. De wetgever lijkt deels te willen meebewegen met de wensen van de burgemeester, maar stelt zich deels en ook terecht terughoudend op. Een burgemeester is in de eerste plaats burgervader, en geen sheriff. Dit werd ook nogmaals bevestigd in de recente nieuwjaarstoespraak van de Commissaris van de Koning van Noord-Holland, Arthur van Dijk. Hij spreekt ook zijn zorgen uit over de positie van de burgemeester en de mogelijkheid om zijn of haar verbindende rol in de gemeenschap te blijven spelen. Deze rol staat op gespannen voet met de meer “sheriffachtige” rol die de burgemeester steeds meer dreigt te krijgen.
Hebt u vragen over het voorgaande of wilt u meer informatie ontvangen over deze onderwerpen, dan kunt u contact met mij opnemen op 06 – 19637912. Een e-mail sturen kan uiteraard ook naar r.wijling@vanardenne-crinceleroy.nl.
Ernstige overschrijding redelijke termijn noopt tot niet-ontvankelijkheid OM – Frank van Ardenne
De Hoge Raad hanteert een vaste lijn wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Volgens ons hoogste rechtscollege moet de overschrijding gecompenseerd worden door strafvermindering. De niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is uitgesloten, ook in uitzonderlijke gevallen. (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2008:BD2578) Op 18 december 2019 heeft de rechtbank evenwel geoordeeld dat ten aanzien van de overschrijding in de onderhavige zaak niet kon worden volstaan met een andere sanctie dan de niet-ontvankelijkheid. (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2019:10062). De verdachte in kwestie is op 6 februari 2014 aangehouden, heeft 18 dagen vastgezeten en is vervolgens vrijgelaten. De tenlastegelegde feiten hebben zich voorgedaan in de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014. Sinds de aanhouding is inmiddels zes jaar verstreken. Als reden voor het langdurige tijdsverloop noemt de Officier van Justitie het streven om de leidinggevenden in de zaak te vinden zodat de criminele organisatie in haar geheel en tegelijkertijd kon worden berecht. Dit argument acht de rechter onvoldoende. Het betreft volgens de rechtbank een ernstige overschrijding die te wijten is aan het optreden van OM met een schending van het verdedigingsbelang ten gevolge, waarbij de waarheidsvinding ook een rol speelt. Dit in combinatie met de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit feit zou zijn gepleegd, de rol van de verdachte hierbij, haar verklaringen en de duur van de voorlopige hechtenis brengen de rechter tot de conclusie dat er nauwelijks nog ruimte is voor een eventuele strafoplegging die nog enig strafdoel kan dienen.
Conclusie: de rechtbank wijkt met deze uitspraak af van de vaste lijn van de Hoge Raad en sanctioneert de onredelijke lange termijn van vervolging met de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.