Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief oktober 2024
Inhoud
1. Cursus: Arbeidsinspectie op de stoep, wat nu? – Laura Hinrichs & Remko Wijling
2. Kantoorgenote Laura Hinrichs op NPO Radio 1
3. Publicatie Remko Wijling en Laura Hinrichs in het Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving
4. Annotatie Remko Wijling in Rechtspraak Sociale Verzekeringen
5. Buiten behandeling stellen of weigeren van een aanvraag? – Esther van Brandwijk
6. Evenredigheidstoets bij sluitingen – Remko Wijling
7. Waar ligt de scheidslijn tussen gebruik van een pand voor woondoeleinden en logiesverstrekking? – Remko Wijling
8. Euthanaseren van een hond – Remko Wijling
9. Burgervriendelijke benadering ontvankelijkheid in een nadeelcompensatiezaak – Remko Wijling
10. Internetconsulatie aanpassing Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten (Participatiewet in Balans) – Mark Hüsen en Remko Wijling
11. Zelfverklaarde nood breekt geen wet – Remko Wijling, Robert Crince le Roy en Ruben Nijk-Siebert
Cursus: Arbeidsinspectie op de stoep, wat nu? – Laura Hinrichs & Remko Wijling
Op woensdag 4 december 2024 verzorgen kantoorgenoten Laura Hinrichs en Remko Wijling de cursus “Arbeidsinspectie op de stoep, wat nu?” in samenwerking met het studiecentrum Kerckebosch.
In deze cursus wordt onder meer ingegaan op het werkgeversbegrip uit de Arbeidsomstandighedenwet en de verplichtingen die uit die wet voortvloeien voor werkgevers. Verder wordt in deze cursus aandacht besteed aan de wijze waarop een arbeidsongeval kan leiden tot een strafrechtelijk onderzoek of een bestuursrechtelijk (zelf)onderzoek, en wat eventuele gevolgen kunnen zijn.
De cursus is in het Van der Valk Hotel te Breukelen en inschrijven kan nog via deze link.
Kantoorgenote Laura Hinrichs op NPO Radio 1
De afgelopen tijd is in de media de nodige aandacht besteed aan verschillende uitspraken in strafzaken tegen landbouwers die te veel meststof hebben uitgestoten, maar daarvoor geen straf opgelegd hebben gekregen. Dit onderwerp kwam op 15 oktober 2024 ook aan de orde in ‘De Nieuws B.V.’ op NPO Radio 1.
Kantoorgenote Laura Hinrichs mocht aanschuiven om het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 september 2024 in de strafzaak tegen haar cliënt toe te lichten. In deze zaak kwam de rechtbank niet toe aan de vraag of een straf opgelegd moest worden, omdat cliënt niet als ‘dader’ wordt aangemerkt. Dit vonnis is daarom vooralsnog uniek.
De rechtbank oordeelt in lijn met het gevoerde verweer dat cliënt – door de samenloop van omstandigheden die in deze zaak onder de aandacht zijn gebracht – in strafrechtelijke zin geen schuld heeft aan een strafbaar feit. De rechtbank overweegt daarbij onder meer dat de cliënt allerlei inspanningen heeft verricht, geen invloed heeft gehad op het overheidsbeleid (de invoering van het nieuwe fosfaatrechtenstelsel), maar wel door dit beleid in de knel is gekomen.
Nu cliënt in strafrechtelijke zin geen schuld heeft, betekent dat ook dat hij niet wordt gezien als dader van een strafbaar feit.
Het gehele gesprek is terug te luisteren via deze link.
Publicatie Remko Wijling en Laura Hinrichs in het Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving
Kantoorgenoten Remko Wijling en Laura Hinrichs schreven een bijdrage voor de vijfde editie van het Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving. In dit artikel wordt ingegaan op het verschil in benadering van het werkgeversbegrip uit de Arbeidsomstandighedenwet in het strafrecht en het bestuursrecht.
Een link naar het artikel is hier te vinden.
Annotatie Remko Wijling in Rechtspraak Sociale Verzekeringen
Kantoorgenoot Remko Wijling heeft een noot geschreven bij de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. In die uitspraak kwam de rechtbank met een nieuwe beoordelingslijn bij Wht-beroepen niet-tijdig beslissen, waarmee zij afweek van de principiële uitspraak van de ABRvS van vorig jaar zomer. De nieuwe lijn van de rechtbank – die onder meer een langere nadere beslistermijn en een lagere rechterlijke dwangsom inhoudt – was ingegeven door de recente, forsere overschrijding van de beslistermijnen in bezwaar en de omstandigheid dat inmiddels herhaalde beroepen niet-tijdig beslissen binnenkomen. Begin oktober besloot rechtbank Gelderland eveneens af te wijken van de ABRvS: zij vindt – anders dan de rechtbank Rotterdam – een nadere beslistermijn van 81 weken na het indienen van het bezwaar aangewezen (zie de uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647). Daarna volgde rechtbank Overijssel (uitspraak van 10 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5225), die wéér andere termijnen hanteert dan de hiervoor genoemde rechtbanken. De overige rechtbanken lijken vooralsnog de ABRvS-lijn te volgen, zoals Midden-Nederland (zie RSV 2024/192). Maar die rechtbank heeft wel weer een afwijkende benadering bij de proceskostenvergoeding.
Al met al zijn er momenteel landelijk dus veel verschillen op dit terrein. Een link naar de noot is hier te vinden.
Buiten behandeling stellen of weigeren van een aanvraag? – Esther van Brandwijk
In een uitspraak van 16 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) geoordeeld dat de burgemeester van de gemeente Alkmaar (“burgemeester”) een aanvraag voor een evenementenvergunning terecht heeft afgewezen. De aanvraag zag op het organiseren van een evenement tijdens Koningsdag 2022. Hoewel een geslaagd hoger beroep er niet meer toe kan leiden dat de aanvrager het evenement alsnog kan organiseren – Koningsdag 2022 is immers al even geleden – kan de aanvrager nog wel een (proces)belang hebben bij een rechtmatigheidsoordeel van de Afdeling over de afwijzing van de aanvraag. Dit kan van belang zijn in een eventuele schadeprocedure.
De burgemeester vond dat de bij de aanvraag aangeleverde stukken onvoldoende en onvolledig waren. De aanvrager is daarom in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken aan te leveren maar heeft dit niet gedaan, waarna de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) buiten behandeling is gesteld. In bezwaar heeft de burgemeester de buitenbehandelingstelling herroepen en de aanvraag afgewezen. Aan de herroeping heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de beslistermijn van acht weken is overschreden waardoor de aanvraag niet meer buiten behandeling kon worden gesteld. Artikel 4:5, vierde lid, van de Awb schrijft voor dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen binnen vier weken moet worden genomen nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De aanvrager heeft tot 17 maart 2022 de tijd gehad om de aanvraag aan te vullen en de aanvraag is met het primaire besluit op 22 maart 2022 buiten behandeling gesteld. Aan artikel 4:5, vierde lid, van de Awb is dus voldaan. De burgemeester heeft hier echter rekening gehouden met de beslistermijn uit artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (“APV”). Daaruit volgt dat binnen acht weken op een aanvraag moet worden beslist.
De Afdeling laat zich in deze uitspraak eerst uit over de vraag of de burgemeester in bezwaar een inhoudelijk besluit op de aanvraag kon nemen. De Afdeling oordeelt daarover dat artikel 4:5 van de Awb een zogenoemde ‘kan-bepaling’ is. Een bestuursorgaan kan ervoor kiezen een aanvraag niet te behandelen. Dit geeft de burgemeester beleidsruimte, wat betekent dat de burgemeester er ook voor kan kiezen om in plaats daarvan een onvolledige aanvraag af te wijzen. Dit is dus ook mogelijk indien nog binnen de beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen. Een afwijzing is bovendien in het belang van de aanvrager, omdat hierdoor de inhoud van het besluit ter discussie kan staan in plaats van enkel de vraag of de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld.
Vervolgens laat de Afdeling zich uit over de vraag of de vergunning terecht is geweigerd. Volgens de Afdeling heeft de burgemeester terecht geoordeeld dat de voor het evenement noodzakelijke plannen onvolledig of incompleet waren. Omdat de burgemeester hierdoor geen goede inschatting kon maken over de openbare orde en openbare veiligheid heeft hij zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat die belangen zich tegen verlening van de vergunning verzetten
Evenredigheidstoets bij sluitingen – Remko Wijling
Dat bij een aanslag met explosieven sprake is van een ruzie in of relatie tot het criminele milieu is achterhaald, zo volgt uit onderzoek van de politie. Steeds vaker worden explosies ingezet in ruzies tussen burgers onderling, waarbij het aantal explosies ook fors is toegenomen in 2023. Een verdubbeling in vergelijking met 2022.
Een reden voor deze toename is wellicht ook dat in reactie op een explosie, woningen en panden worden gesloten. Zo hanteert de burgemeester van Rotterdam het beleid dat i) een explosie altijd ernstig is en ii) in een ernstig geval panden altijd direct worden gesloten. Los van de vraag of een dergelijk beleid de evenredigheidstoets kan doorstaan, roept de verschuiving in de achterliggende oorzaken van een explosie – van criminaliteit naar ‘beslechting’ van ruzies – ook de vraag op of dit beleid niet aan een herijking toe is. Moet er niet meer aandacht zijn voor de achterliggende problematiek en de mogelijke oplossing daarvan? Immers, de openbare orde is niet in elk geval in gelijke mate ‘geschokt’ en daarbij past dus niet in elk geval een sluitingsreflex.
In gevallen waarin wel een relatie bestaat met het criminele milieu ligt het voorgaande uiteraard een stuk genuanceerder. Een sluiting kan dan wel het aangewezen instrument zijn, alhoewel ik betwijfel of de burgemeester van Rotterdam zal overgaan tot sluiting van het politiebureau in Hoek van Holland vanwege de explosie die daar heeft plaatsgevonden ofschoon op grond van haar eigen beleid in beginsel gesloten dient te worden.
Waar ligt de scheidslijn tussen gebruik van een pand voor woondoeleinden en logiesverstrekking? – Remko Wijling
Waar ligt de scheidslijn tussen gebruik van een pand voor woondoeleinden en logiesvertrekking? Dit is een vraag die regelmatig opkomt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten.
Als een gemeente in een dergelijk geval op grond van het bestemmingsplan (Omgevingsplan) aan wil schrijven op strijdig gebruik, dan is in de eerste plaats van belang wat onder woondoeleinden moet worden verstaan. Is dit begrip gedefinieerd in een bestemmingsplan (Omgevingsplan), dan is die definitie het uitgangspunt. Ontbreekt een definitie dan wordt teruggevallen op het normale spraakgebruik en moet het woordenboek erbij worden gepakt. Woondoeleinden betekent in dat geval ‘bedoeld voor wonen’. Onder ‘wonen’ worden verder diverse vormen van wonen verstaan. Dit is dus niet beperkt tot bewoning door een gezin, maar omvat ook kamerbewoning. Wel is een zekere duurzaamheid vereist, maar een verblijf van korter dan 6 maanden kan ook voldoende duurzaam zijn. De feitelijke situatie is in dit verband leidend. Als een college wenst aan te schrijven, dan is het dus noodzakelijk dat in ieder geval het kortdurend karakter van het verblijf aannemelijk wordt gemaakt.
In een uitspraak van 16 oktober 2024 deed de Afdeling uitspraak in een zaak waarin het college van Heerlen een last onder dwangsom had opgelegd vanwege strijdig gebruik van een pand. Het college stelde dat vanwege het verblijf van arbeidsmigranten sprake was van een logiesfunctie en niet van woondoeleinden. Het college had dit onderbouwd door te verwijzen naar de feitelijke situatie waarin twee personen die elkaar niet kennen op een kamer verblijven, de rol van het uitzendbureau dat de kamers ter beschikking stelde voor een verblijf van vier tot zes maanden en op enkele passages uit de huurovereenkomst waaruit zou volgen van gebruik als logies.
Deze onderbouwing kan de toets der kritiek van de Afdeling niet doorstaan. Kort en goed stelt de Afdeling dat de duurzaamheid van het verblijf centraal zou moeten staan en het feitelijk gebruik van het pand in dit verband. Of personen die een kamer delen elkaar kennen, of juist niet, is dan niet doorslaggevend. Dit geldt ook voor de rol van een werkgever of uitzendbureau. Ook dit zegt immers niets over de duurzaamheid van het verblijf. Wat wel iets zegt over het gebruik, is de aan- of afwezigheid van een receptie, maaltijdverstrekking en andere faciliteiten die kenmerkend zijn voor een logiesfunctie. Nu daar in dit geval geen sprake van was, was ook volgens de Afdeling sprake van kamerbewoning en niet van een logiesfunctie.
De feitelijke situatie en meer in het bijzonder of sprake is van een voldoende duurzaam verblijf is dus van groot belang. Voorafgaand aan een aanschrijving, dient deze situatie goed in kaart te worden gebracht. Had het college nog een andere grondslag kunnen inroepen? Wellicht wel, maar dit is afhankelijk van de vraag of bijvoorbeeld een huisvestingsverordening geldt.
Euthanaseren van een hond – Remko Wijling
Een burgemeester kan na een bijtincident een aanlijn en muilkorfgebod opleggen aan de eigenaar van een hond. Als dit gebod wordt overtreden kan de burgemeester op grond van de artikelen 5:29 en 5:30 Awb tot inbeslagname overgaan. Maar wat als de burgemeester vervolgens tot het herplaatsen of euthanaseren van een hond besluit? Is hij daartoe ook bevoegd op grond van de Awb?
Uitgangspunt is dat indien in een besluit tot inbeslagname wordt aangegeven wat er na de inbeslagname met een hond moet gebeuren, ook deze besluitonderdelen bij de bestuursrechter kunnen worden aangevochten. Voorheen oordeelde de Afdeling daarbij dat de burgemeester op grond van de artikelen 5:29 en 5:30 Awb een hond slechts tijdelijk in beslag mocht nemen. Dat impliceerde dat op grond van de Awb ook geen bevoegdheid bestond tot herplaatsen of euthanaseren.
In een uitspraak van 9 oktober 2024 nuanceert de Afdeling deze lijn. De Afdeling stelt vast dat de artikelen 5:29 en 5:30 Awb zien op zaken. Nu zijn dieren geen zaken, maar op grond van artikel 3:2a BW zijn bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing. De begrenzing wordt daarbij gevormd door onder meer wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht. Specifiek in het geval van honden, wordt artikel 5:30 Awb beperkt door artikel 2.10 Wet dieren en artikel 1.9 Besluit houders van dieren. Volgens die bepalingen is het verboden honden te doden, tenzij sprake is van niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken. Als de burgemeester bevoegd is een hond in beslag te nemen op grond van artikel 5:30 Awb, houdt dit volgens de Afdeling in dat hij ook bevoegd is een hond te euthanaseren als die niet te corrigeren gevaarlijk gedrag vertoont.
Deze nieuwe lijn – want van een nuancering kan nauwelijks worden gesproken – is goed te volgen en voorkomt versnipperde rechtsbescherming. Wel dient uiteraard telkens de vraag te worden beantwoord of het gebruik van de bevoegdheid in het concrete geval noodzakelijk en evenredig is. In de concrete zaak leidt deze koerswijziging tot het oordeel dat de burgemeester van Wijchen de hond Buddy permanent in beslag mocht nemen en mag laten euthanaseren. Er hebben diverse bijtincidenten plaatsgevonden, een kort aanlijn en muilkorfgebod werd niet nagekomen en uit onderzoeken volgt dat Buddy een zeer groot risico vormt. Minder vergaande maatregelen zijn niet mogelijk en de kans op herhaling is groot met mogelijk ernstige gevolgen.
Wel is van belang dat deze uitspraak uitsluitend betrekking heeft op de inbeslagname van een gevaarlijke hond op grond van de Awb. Een burgemeester kan ook tot inbeslagname overgaan op grond van zijn lichte bevelsbevoegdheid ex artikel 172, lid 3, Gemeentewet. Volgens (tot nu toe) vaste rechtspraak van de Afdeling biedt dit artikel geen bevoegdheid voor een blijvende inbeslagname en het euthanaseren. In een dergelijk geval dient de discussie te worden voortgezet bij de civiele rechter.
Burgervriendelijke benadering ontvankelijkheid in een nadeelcompensatiezaak – Remko Wijling
Op 2 oktober 2024 deed de Afdeling uitspraak in een nadeelcompensatiezaak waarin niet zozeer de inhoud centraal stond, maar wel twee afzonderlijke ontvankelijkheidskwesties voorlagen. De Afdeling toont zich hierbij een stuk burgervriendelijker dan het betrokken bestuursorgaan, het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel.
Wat was er aan de hand? Een maatschap bestaande uit vijf maten dient een verzoek om nadeelcompensatie in. Dit verzoek wordt afgewezen omdat het causaal verband ontbreekt. De maatschap is het hier niet mee eens en komt in (hoger) beroep tegen deze afwijzing op. Het (hoger) beroep wordt ingediend door slechts een van de maten en dus niet door de maatschap. Het dagelijks bestuur maakt hier in beroep een punt van, maar dit wordt gepasseerd door de rechtbank ook omdat het dagelijks bestuur aangeeft een inhoudelijk oordeel te wensen. Opvallend genoeg neemt het dagelijks bestuur in hoger beroep wel weer het standpunt in dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet is ingediend door de maatschap.
De Afdeling overweegt dat sprake is van een misvatting door de maatschap, maar gaat terecht niet mee in het betoog van het dagelijks bestuur. Kort gezegd overweegt de Afdeling dat geen sprake is van professionele rechtsbijstand en er geen aanwijzing is dat er binnen de maatschap onenigheid bestaat over het (hoger) beroep. Ook bestaat bij het dagelijks bestuur geen onduidelijkheid over wie de procespartij is. Dat het dagelijks bestuur de ontvankelijkheidsdiscussie in hoger beroep toch weer voert getuigt volgens de Afdeling van excessief formalisme, ook omdat het dagelijks bestuur in beroep heeft aangegeven juist een inhoudelijk oordeel te willen.
Ook bij de beantwoording van de tijdigheid van het hoger beroep toont de Afdeling zich welwillend. Alhoewel niet ter discussie staat dat het hoger beroep te laat is ingediend, heeft de maatschap voldoende twijfel gezaaid over de regelmatige bezorging van een afhaalbericht door PostNL. Omdat de rechtbank pas na afloop van de hogerberoepstermijn de uitspraak opnieuw stuurt en de maatschap vervolgens binnen afzienbare tijd alsnog hoger beroep indient, is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Ook dit oordeel kan worden gevolgd, alhoewel het wel de vraag is hoe de Afdeling zou hebben geoordeeld als de rechtbank de uitspraak binnen de hoger beroepstermijn opnieuw zou hebben verzonden.
Helaas voor de maatschap wordt het hoger beroep naar de inhoud toe ongegrond verklaard. Omdat de gronden van de maatschap in hoger beroep in essentie een herhaling inhouden van de beroepsgronden, volstaat de Afdeling met een verwijzing naar de rechtbankuitspraak. De Afdeling voegt daaraan nog wel toe dat in het geval het causaal verband door het bestuursorgaan wordt betwist, dit door een verzoeker om nadeelcompensatie moet worden bewezen. Het enkel ingaan op de (on)juistheid van de betwisting door het bestuursorgaan is niet voldoende.
Internetconsulatie aanpassing Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten (Participatiewet in Balans) – Mark Hüsen en Remko Wijling
Met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans wil de regering ook een meer evenredig maatregelenregime voor de Participatiewet (Pw), de IOAW en de IOAZ bewerkstelligen. Nu is het maatregelenbeleid voor gemeenten geregeld in de hiervoor genoemde wetten en in gemeentelijke verordeningen. De regering wil dit doel bereiken door de Pw, IOAW en IOAZ toe te voegen aan het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de hiervoor benodigde wijziging van het Maatregelenbesluit ter internetconsultatie aangeboden. Samen met Mark Husen heeft kantoorgenoot Remko Wijling hierop gereageerd.
Zelfverklaarde nood breekt geen wet – Remko Wijling, Robert Crince le Roy en Ruben Nijk-Siebert
Het voornemen van het kabinet om het Staatsnoodrecht toe te passen om een Asielcrisis uit te roepen heeft al de nodige pennen in beweging gezet. Deze plannen lijken namelijk op juridisch drijfzand te zijn gebaseerd. Kantoorgenoten Remko Wijling, Robert Crince le Roy en Ruben Nijk hebben een korte analyse gemaakt van de juridische hobbels die het kabinet zal moeten nemen wil tot toepassing van het Staatsnoodrecht kunnen worden overgegaan. Daarbij gaan wij ook in op de rechtsbescherming die in een dergelijk geval open staat. Wij verwachten namelijk de nodige procedures als het kabinet deze stap daadwerkelijk zet. De analyse is te lezen via deze link.