Civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling van overeenkomstige toepassing op strafrechtelijke transacties

Civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling van overeenkomstige toepassing op strafrechtelijke transacties

De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt in een uitspraak van 13 juni 2025 dat de civielrechtelijke bepalingen over bedrog (artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (‘BW’)) en dwaling (artikel 6:228 BW) van overeenkomstige toepassing zijn op de strafrechtelijke transactie in de zin van artikel 74 Wetboek van Strafrecht (‘Sr’).

Strafrechtelijke procedures

In de strafzaak tegen de eiser werd eiser onder meer verdacht van schending van bedrijfsgeheimen. Dit is een zogenoemd klachtdelict en dat houdt in dat een verdachte pas kan worden vervolgd als het slachtoffer een klacht indient en tot strafrechtelijke vervolging verzoekt. In het kader van zijn strafzaak is aan eiser een transactie aangeboden, waarmee hij akkoord is gegaan. Eiser bleef daarbij schuld aan enig strafbaar feit ontkennen, maar ging akkoord met de transactie vanwege de schade voor zijn werkleven en financiële situatie door het strafrechtelijke onderzoek.

In de strafzaken tegen medeverdachten van eiser bleek het proces-verbaal van de aangifte vals te zijn. Het slachtoffer had namelijk niet uitdrukkelijk aangegeven een klacht te doen en strafrechtelijke vervolging te wensen. In de strafzaken tegen de medeverdachten werd het Openbaar Ministerie (‘OM’) niet-ontvankelijk verklaard in hun vervolging voor de schending van bedrijfsgeheimen.

Civiele procedure

Gezien de afloop van de strafrechtelijke procedures van de medeverdachte, heeft eiser zich tot het OM gericht om de transactie ongedaan te maken. Dit werd geweigerd, waarna eiser bij de civiele rechter om vernietiging heeft gevorderd. Volgens eiser is sprake geweest van dwaling, die te wijten is aan de onjuiste inlichting van het OM over de klacht, en van bedrog, omdat het proces-verbaal vals is.

De rechtbank en het hof hebben de vorderingen van eiser afgewezen. Het hof oordeelde onder meer dat niet onder alle omstandigheden is uitgesloten dat de regels omtrent bedrog en dwaling, die niet rechtstreeks van toepassing zijn op deze strafrechtelijke overeenkomst, van toepassing zijn op een transactie. Vervolgens kwam het hof niet toe aan de vraag of deze bepalingen op de onderhavige transactie van toepassing waren, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij de transactie niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien hij wist van de valsheid. Tegen deze laatste overweging stelt eiser cassatieberoep in.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het hoger beroep van eiser zonder motivering. Wel bevestigt de Hoge Raad dat de transactie een publiekrechtelijke overeenkomst is, die berust op wilsovereenstemming tussen het OM en de verdachte. Het strafrecht bevat geen regeling die bepaalt of en, zo ja, onder welke omstandigheden een dergelijke transactie kan worden vernietigd met een beroep op een wilsgebrek, in het bijzonder bedrog of dwaling. Er is geen straf- of publiekrechtelijke bepaling (geschreven of ongeschreven) die zich ertegen verzet dat de civielrechtelijke bepalingen over bedrog en dwaling via bepaalde schakelbepalingen (artikelen 3:59 en 6:216 BW) overeenkomstige toepassing vinden op een strafrechtelijke transactie, aldus de Hoge Raad. Derhalve kan een strafrechtelijke transactie in beginsel worden vernietigd met een beroep op bedrog en dwaling.

Relevantie voor de praktijk

Deze uitspraak laat zien dat altijd kritisch naar een transactie dient te worden gekeken en dat in het geval van bedrog en dwaling vernietiging kan plaatsvinden.