Op 18 juni 2024 heeft het OM een boete van 100.000 euro geëist in hoger beroep tegen de gemeente vanwege jarenlange uitstoot schadelijke stoffen, zo blijkt ook uit een nieuwsbericht van het OM.

Het OM stelt dat de gemeente jarenlang niet heeft gehandhaafd bij een bedrijf dat schadelijke stoffen uitstootte, terwijl de gemeente hiervan wel op de hoogte was. Daardoor is de gemeente de zorgplicht die ze heeft voor haar bewoners niet nagekomen, vindt het OM.

Het OM merkt op dat een gemeente in principe strafrechtelijke immuniteit heeft. De gemeente kan niet worden vervolgd als het gaat om exclusieve overheidstaken, in dit geval het afgeven van vergunningen. Het OM vindt dat in deze zaak de feiten zo ernstig zijn en zulke grote risico’s op ernstige ziekten hebben meegebracht voor de inwoners, dat sprake is van inbreuk maken op het recht op leven (artikel 2 EVRM).

Wat het OM betreft zou in deze zaak de immuniteit niet moeten gelden, de gemeente kan en moet dus strafrechtelijk vervolgd worden.

In 1993 (NJ 1994,53_HR 1-6-1993) heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat aan een rechtspersoon dezelfde rechten uit artikel 6 EVRM toekomen als aan een natuurlijk persoon. Dit zijn kortgezegd de basis verdedigingsrechten die een verdachte heeft. Een van die rechten is het zgn. nemo tenetur beginsel, namelijk dat een verdachte niet behoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Een bevestiging dat dit beginsel toekomt aan een rechtspersoon vinden we in een uitspraak van de Hoge Raad van dit jaar. Een supermarkt kreeg te maken met een vordering ex art. 126nda Sv tot verstrekken van beelden van beveiligingscamera’s. Dit naar aanleiding van een mishandeling in die supermarkt van een klant die geen mondkapje droeg. De bestuurder/aandeelhouder en teamleider van de rechtspersoon die supermarkt exploiteert, zijn als verdachten aangemerkt. De supermarkt stelt in een beklagprocedure tegen deze afgifte van de camerabeelden dat de vordering niet tot haar kan worden gericht omdat zij als verdachte van mishandeling moet worden aangemerkt, althans dat zij verschoningsrecht heeft omdat gevaar voor strafrechtelijke vervolging bestaat. De Hoge Raad oordeelt ondubbelzinnig dat aan een rechtspersoon het verschoningsrecht van een verdachte, zoals voortvloeit uit artikel 6 EVRM en artikel 219 Sv, toekomt aan rechtspersonen en dat deze niet aan haar eigen veroordeling behoeft mee te werken.

Deze uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor vele situaties, denk bijvoorbeeld aan de vordering om camerabeelden af te staan nadat een ernstig arbeidsongeval heeft plaatsgevonden en de onderneming verdacht wordt van strafbaar handelen.

In 2018 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag de strafzaken behandeld tegen Sterigenics (een onderneming in Zoetermeer gespecialiseerd in het steriliseren van medische apparatuur en kleding) en de gemeente Zoetermeer. Sterigenics en twee leidinggevenden zijn op 20 februari 2018 door de rechtbank vrijgesproken van het opzettelijk nalaten maatregelen te nemen tegen het lozen van Ethyleenoxide. Wel hebben zij in strijd met de vergunning gehandeld. Maar daarvoor waren zij volgens de rechtbank niet strafbaar. Voor het niet handhaven van de vergunningsvoorschriften kon de gemeente Zoetermeer zelf niet strafrechtelijk worden vervolgd.

Tegen die uitspraken is het OM in hoger beroep gegaan. De eerste zittingsdag in deze hoger beroepsprocedure vindt op 12 februari 2024 plaats. Cruciaal in deze strafzaak is de vraag of de gemeente strafrechtelijk vervolgd kan worden dan wel strafrechtelijke immuniteit heeft. In de Gemeentestem (Gst. 2018/45) schreven Robert Crince le Roy en Remko Wijling in 2018 het artikel ‘Recht op strafvervolging van de overheid?’ en de onderstaande beschouwing in onze nieuwsbrief die nog steeds actueel blijkt.

“In de afgelopen jaren hebben in Nederland enkele ernstige incidenten plaatsgehad waarbij de (gemeentelijke) overheid directe betrokkenheid had. Enkele voorbeelden van deze incidenten betreffen het ongeval met een monstertruck te Haaksbergen, het kraanongeval te Alphen aan de Rijn of (recent) de zaak Sterigenics te Zoetermeer. Deze incidenten hebben als gemene deler dat de betreffende overheid toestemming had verleend voor een activiteit, maar uiteindelijk (mede) door nalatigheid van dezelfde overheid toch letsel of schade ontstond als gevolg van deze activiteit. Logischerwijs stond vervolgens in de nasleep van deze incidenten het handelen of nalaten van de overheid als bevoegd gezag en als toezichthouder uitdrukkelijk ter discussie. Op het moment dat ook de strafrechter gaat oordelen en in dit verband (mede) wordt gewezen op de vastgestelde onrechtmatigheid van een besluit, dan wel het vastgestelde onrechtmatig nalaten of feitelijk handelen van een overheid, treedt het leerstuk van de strafrechtelijke immuniteit van overheden in werking. Het hebben van strafrechtelijke immuniteit houdt kort gezegd in dat een persoon of entiteit is gevrijwaard van strafvervolging door de overheid. Indien een beroep op dit leerstuk slaagt, komt een rechter niet toe aan de beoordeling van de strafbaarheid van de gedraging van die overheid. Ten aanzien van de Staat geldt als hoofdregel dat de Staat als drager van openbaar gezag en behartiger van het algemene belang een algemene en ongeclausuleerde vervolgingsuitsluitingsgrond toekomt. Ten aanzien van lagere overheden ligt dit genuanceerder. Volgens de Hoge Raad komt aan die overheden die openbaar lichaam zijn in de zin van artikel 7 van de Grondwet strafrechtelijke immuniteit toe, voor zover zij handelen in het kader van een aan hen opgedragen exclusieve bestuurstaak. Uit verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit echter de eis voort dat overheden strafrechtelijk moeten kunnen worden aangesproken, indien een inbreuk is gemaakt op het recht op leven (artikel 2 EVRM) of het recht op eigendom (artikel 1, eerste protocol, EVRM). De strafrechtelijke immuniteitsregel zou dan moeten worden doorbroken. De auteurs zijn van oordeel dat de manier waarop in de Nederlandse rechtspraktijk thans met de strafrechtelijke immuniteit van overheden wordt omgegaan niet ‘EVRM-proof’ is en vinden een herijking van het leerstuk op zijn plaats.”

Wij blijven deze strafzaak uiteraard volgen. Op de website van de rechtspraak kan een korte samenvatting over deze zaak worden geraadpleegd.

Met ingang van 1 december 2023 is Laurien Huisman gestart als juridisch adviseur bij van Ardenne & Crince le Roy Advocaten N.V. Wij heten Laurien van harte welkom!

Op vrijdag 8 december 2023 is de nieuwe overeenkomst tussen van Ardenne & Crince le Roy Advocaten en de gemeente Capelle aan den IJssel getekend door Remko Wijling en Leon Van den Herik. Wij bedanken de gemeente voor het in ons kantoor gestelde vertrouwen en kijken uit naar de voortzetting van de samenwerking op het Sociaal Domein en het Algemene bestuursrecht.

Lees de opinie van Frank van Ardenne op de website van het AD.

Met ingang van 1 juli 2023 is onze kantoorgenoot Olga de Vries als partner/aandeelhouder toegetreden tot van Ardenne & Crince le Roy Advocaten N.V.

Met het toetreden van Olga zien wij de verdere samenwerking en de uitbouw van kantoor met veel genoegen tegemoet. In haar praktijk staat de rol van de overheid in het rechtsverkeer centraal, in het bijzonder de wijze waarop de overheid informatie deelt (Wet open overheid). Daarnaast adviseert en procedeert Olga in het omgevingsrecht. In dat verband heeft onder meer het spanningsveld tussen industriële activiteiten en de omgeving haar juridische belangstelling.

Op vrijdag 11 augustus 2023 is onze kantoorgenoot Ruben Nijk-Siebert beëdigd in de rechtbank Rotterdam. Wij zijn verheugd met de komst van Ruben en kijken uit naar de verdere samenwerking.

In het onderzoek “Geen straf, maar wel een strafblad” constateren Sophie Polm en Machteld Veen een gat in de rechtsbescherming als het gaat om het voorwaardelijk sepot. Dit is een van de afdoeningsmogelijkheden van het Openbaar Ministerie bij de vervolging van een strafzaak van een particulier of onderneming.

Wij zien in de praktijk dat niet bekend is dat een sepot, in welke vorm dan ook, zichtbaar is op het strafblad en daardoor ingrijpende consequenties kan hebben. Op hoofdlijnen zijn twee soorten sepots te onderscheiden: i) de technische sepots en ii) de beleidssepots. Met een technisch sepot concludeert het Openbaar Ministerie dat er niet vervolgd kan worden of dat er onvoldoende uitzicht bestaat op een veroordeling. Bij een beleidssepot geeft het Openbaar Ministerie aan dat zij van mening is dat een vervolging technisch haalbaar is, maar dat er op gronden van algemeen belang voor is gekozen van die vervolging af te zien. Dit beleidssepot kan de vorm krijgen van een voorwaardelijk sepot. Uit het onderzoek van Polm en Veen blijkt dat er ongeveer 10.000 keer per jaar een voorwaardelijk sepot wordt uitgereikt aan een verdachte ter afdoening van de strafzaak.

Een aantekening op het strafblad kan zoals hiervoor aangegeven ingrijpende consequenties hebben. Gedacht kan worden aan het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ook is het zo dat bij een toetsing in het kader van de Wet Bibob (voorwaardelijk) sepots kunnen meewegen in de screening. Deze screening is bijvoorbeeld aan de orde bij het aanvragen van vergunningen of bij deelname aan een aanbestedingsprocedure.

Kortom, een sepot lijkt op het eerste gezicht een perfecte afdoening van een strafzaak. De praktijk laat echter zien dat het sepot ook ingrijpende negatieve gevolgen kan hebben. Het is daarom altijd van belang kritisch te kijken naar de wijze van afdoening.

Kantoorgenoten Frank van Ardenne en Laura Hinrichs en hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek Geen straf, maar wel een strafblad, zoals verricht door Sophie Polm en Machteld Veen. Dit onderzoek constateert een gat in de rechtsbescherming als het gaat om het voorwaardelijk sepot. Dit is een van de afdoeningsmogelijkheden van het Openbaar Ministerie bij de vervolging van een strafzaak van een particulier of onderneming.

Wij zien in de praktijk dat niet bekend is dat een sepot, in welke vorm dan ook, zichtbaar is op het strafblad en daardoor ingrijpende consequenties kan hebben. Op hoofdlijnen zijn twee soorten sepots te onderscheiden: i) de technische sepots en ii) de beleidssepots. Met een technisch sepot concludeert het Openbaar Ministerie dat er niet vervolgd kan worden of dat er onvoldoende uitzicht bestaat op een veroordeling. Bij een beleidssepot geeft het Openbaar Ministerie aan dat zij van mening is dat een vervolging technisch haalbaar is, maar dat er op gronden van algemeen belang voor is gekozen van die vervolging af te zien. Dit beleidssepot kan de vorm krijgen van een voorwaardelijk sepot. Uit het onderzoek van Polm en Veen blijkt dat er ongeveer 10.000 keer per jaar een voorwaardelijk sepot wordt uitgereikt aan een verdachte ter afdoening van de strafzaak.

Een aantekening op het strafblad kan zoals hiervoor aangegeven ingrijpende consequenties hebben. Gedacht kan worden aan het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ook is het zo dat bij een toetsing in het kader van de Wet Bibob (voorwaardelijk) sepots kunnen meewegen in de screening. Deze screening is bijvoorbeeld aan de orde bij het aanvragen van vergunningen of bij deelname aan een aanbestedingsprocedure.

Kortom, een sepot lijkt op het eerste gezicht een perfecte afdoening van een strafzaak. De praktijk laat echter zien dat het sepot ook ingrijpende negatieve gevolgen kan hebben. Het is daarom altijd van belang kritisch te kijken naar de wijze van afdoening.

In een interview voor GroentenNieuws waarschuwen kantoorgenoten Frank van Ardenne & Fleur le Roy voor (extra) risico’s voor de AGF-branche om – buiten hun weten – betrokken te raken bij bijvoorbeeld het faciliteren van drugstransporten.

Het gehele artikel is hier te raadplegen.

Per 1 april is er een nieuwe ‘Aanwijzing handhaving arbeidsomstandighedenwet en arbeidstijdenwet’ in werking getreden. De aanwijzing stelt regels voor de vervolging van verdachten die de strafrechtelijke bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Arbeidstijdenwet (Atw) en/of het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo) hebben overtreden. De aanwijzing geeft aan dat in bepaalde gevallen altijd stafrechtelijk onderzoek is aangewezen. Bij de te handhaven overtredingen van de Arbowet is in andere gevallen de inzet van strafrechtelijke middelen afhankelijk van enerzijds het gedrag van de overtreder en anderzijds de (mogelijke) gevolgen van de overtreding.