Lees het tweede artikel in een serie van vier waarin verschillende aspecten worden belicht die relevant (kunnen) zijn bij een bedrijfsongeval op arbeidsveiligheid.net
Lees het tweede artikel in een serie van vier waarin verschillende aspecten worden belicht die relevant (kunnen) zijn bij een bedrijfsongeval op arbeidsveiligheid.net
Kantoorgenoten Remko Wijling en Laura Hinrichs publiceerden hun eerste artikel in een serie van vier op Arbeidsveiligheid.net. In deze serie wordt bestuurs- en strafrechtkennis gebundeld om daarmee verschillende juridische aspecten te belichten die relevant (kunnen) zijn bij een bedrijfsongeval.
In dit eerste artikel wordt ingegaan op de verplichtingen van de werkgever en het eerste bezoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Wie is eigenlijk werkgever? Wanneer moet je een ongeval melden? Wat zijn praktische tips als de Nederlandse Arbeidsinspectie op de stoep staat, en wat te doen als de Nederlandse Arbeidsinspectie met personen in gesprek wenst te gaan?
In een vonnis van 15 augustus 2023 verklaart de rechtbank Overijssel het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Een belangrijke reden voor dit oordeel is de schending van het verschoningsrecht en het ondergraven van het vertrouwen van een burger dat hetgeen hij bespreekt met een (mogelijke) geheimhouder, ook geheim blijft. De kernpassage van het vonnis is wat mij betreft dan ook:
“[…]. De geconstateerde ernstige, grootschalige en voortdurende inbreuken op de regelgeving die het verschoningsrecht moet waarborgen door het Openbaar Ministerie, ondergraven het vertrouwen van de burger in dat wat hij in vertrouwen met een (mogelijke) geheimhouder bespreekt, ook geheim blijft. Deze kwestie stijgt uit boven schending van de individuele rechtsbelangen van een verdachte – hoewel die hier ook ernstig zijn geschaad – in een concrete strafzaak en raakt het vertrouwen in de rechtspleging in zijn geheel. Gelet hierop acht de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte de enig passende conclusie.”
Het verschoningsrecht staat al geruimere tijd onder de aandacht. Het vonnis van de rechtbank Overijssel laat zien dat dit recht nog lang niet altijd wordt gerespecteerd door het Openbaar Ministerie.
In een zevental strafzaken heeft de officier van justitie een vordering ingediend om de rechter-commissaris te betrekken bij het onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen op de eventuele aanwezigheid van geheimhoudersgegevens. Deze voorwerpen waren verkregen door doorzoekingen in woningen en bedrijfspanden. In eerste instantie is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, maar is het door hem ingestelde hoger beroep door de rechtbank Midden-Nederland gegrond verklaard. Dit volgt uit een zevental beslissingen dat op 22 augustus is gepubliceerd.
De officier van justitie kon dus wel een vordering indienen voor het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris. Dit betekent echter nog niet dat deze vordering dient te worden toegewezen, zo blijkt uit de uitspraken. De rechtbank Midden-Nederland overweegt onder meer dat de rechter-commissaris op grond van de wet geen verplichting heeft om aan de vordering gehoor te geven en dus onderzoekshandelingen te verrichten. De vraag is namelijk of dat nodig is gezien de stand van zaken van het opsporingsonderzoek.
In deze zaken wordt die noodzaak niet gezien. Interessant is om te lezen hoe de rechtbank tot dat oordeel komt. De rechtbank overweegt namelijk dat het opsporingsteam / de officier van justitie al een specifieke medewerker geheimhouding op het oog heeft, die geen deel uitmaakt van het opsporingsonderzoek. Deze medewerker geheimhouding kan voor het onderzoek naar / voor de selectie van (mogelijke) geheimhouderstukken worden ingezet. Bovendien staat in de beslissingen opgenomen dat het parket van de officier van justitie over een zogenoemde ‘OvJ-geheimhouding’ beschikt.
Om die redenen wordt de inzet van de rechter-commissaris niet nodig geacht. De officier van justitie kan – als leider van het opsporingsonderzoek – zelf tot dit onderzoek overgaan door de ‘medewerker geheimhouding’ daartoe de opdracht te geven, al dan niet door tussenkomst van de ‘OvJ-geheimhouding’.
Volgens de rechtbank “blijven (mogelijke) geheimhouderstukken zo alsnog buiten het zicht van de opsporingsambtenaren die belast zijn met het strafrechtelijk onderzoek en kunnen die – indien dat nodig wordt geacht – worden vernietigd. Bovendien schrijft de wet niet voor dat een voorafgegane schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris in dergelijke gevallen vereist is. Kort en goed zijn er voor de officier van justitie alternatieven voorhanden voor het verrichten van het gevorderde onderzoek en is onderzoek door de rechter-commissaris – in dit geval en in dit stadium – niet nodig.”
De overwegingen van de rechtbank zijn wat mij betreft voor discussie vatbaar, zeker gezien alle recente berichten over onder meer het verschoningsrecht.
Relevantie
Als het Openbaar Ministerie bij een bedrijfsongeval overgaat tot een strafrechtelijke vervolging, dan zien wij in de praktijk doorgaans dat een rechtspersoon wordt aangesproken die als werkgever heeft te gelden op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit komt mede door de ruime formulering van het werkgeversbegrip in de Arbeidsomstandighedenwet. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch sprak in een arrest van 2 juni 2023 een rechtspersoon echter vrij voor het overtreden van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet, omdat aan het werkgeversbegrip niet was voldaan. Als geen sprake is van een ‘werkgever’ kan aan een overtreding van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet niet worden toegekomen. Dit artikel legt immers op de werkgever een zorgplicht.
Samenvatting
Een werknemer (het slachtoffer in deze zaak) was samen met zijn collega’s verantwoordelijk voor het plaatsen, corrigeren en verwijderen van ’twistlocks’ voor het laden van containers op een schip door een stuwadoorsbedrijf. Tijdens deze werkzaamheden is het slachtoffer bekneld geraakt tussen containers.
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens een rechtspersoon strafrechtelijk aangesproken voor dit bedrijfsongeval. Uit het uittreksel van de KvK van deze verdachte rechtspersoon is gebleken dat de werkzaamheden met name zien op het uitlenen van bemanningen. Tussen de verdachte rechtspersoon en het slachtoffer is een zee-arbeidsovereenkomst gesloten, die in de visie van het gerechtshof beschouwd kan worden als een uitzendovereenkomst. Het slachtoffer is door de verdachte rechtspersoon ter beschikking gesteld aan een scheepsbeheerder om aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten.
Ten tijde van het ongeval was het slachtoffer aan boord. Het slachtoffer was door de verdachte rechtspersoon ter beschikking gesteld aan een scheepsbeheerder om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de scheepsbeheerder. Van ‘werkgever’ in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet kan niet worden gesproken ten aanzien van de verdachte rechtspersoon. Het slachtoffer was immers niet (contractueel) gehouden tot het verrichten van arbeid jegens de verdachte rechtspersoon, ook niet door het slachtoffer ter beschikking te stellen aan een derde die gewoonlijk deze arbeid voor de verdachte rechtspersoon verricht.
Nu de verdachte rechtspersoon niet als ‘werkgever’ kwalificeert, zoals omschreven in de Arbeidsomstandighedenwet, dient vrijspraak te volgen.
Relevantie
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in twee uitspraken van 31 mei 2023 geoordeeld dat het strafrechtelijke leerstuk ‘functioneel daderschap’ ook toegepast dient te worden in bestuursrechtzaken waarin een natuurlijk persoon of rechtspersoon wordt aangesproken op een overtreding die feitelijk door een ander is begaan. Deze restrictievere benadering beperkt de mogelijkheden van een bestuursorgaan om tot oplegging van een bestuurlijke boete of herstelsanctie over te gaan.
Functioneel dadergschap
Het strafrecht is al langere tijd bekend met het leerstuk ‘functioneel daderschap’, waardoor natuurlijke personen en rechtspersonen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor strafbare feiten die feitelijk door anderen zijn verricht.
Dit leerstuk wordt ten aanzien van natuurlijke personen nader uitgewerkt in het IJzerdraad-arrest. Van functioneel daderschap kan slechts sprake zijn indien de vermeende functionele dader over de gedraging kon beschikken en deze gedraging heeft aanvaard. Voor een rechtspersoon kan functioneel daderschap op grond van het Drijfmest-arrest sneller worden aangenomen. Van belang is of de gedraging ‘in de sfeer van de rechtspersoon ligt’. Daarvan kan sprake zijn indien één of meer van de volgende omstandigheden zich voordoen: i) het gaat om een handelen of nalaten door iemand in dienstbetrekking of uit anderen hoofde werkzaam bij de rechtspersoon; ii) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening, iii) de gedraging is dienstig geweest of iv) er is sprake van beschikken en aanvaarden.
Ook in het bestuursrecht is het mogelijk om een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan te spreken op een overtreding die feitelijk door een ander is begaan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vandaag in twee uitspraken overwogen dat ook in die gevallen toepassing dient te worden gegeven aan het strafrechtelijke leerstuk ‘functioneel daderschap’. Concreet betekent dit dat een natuurlijke persoon (ECLI:NL:RVS:2023:2071) of een rechtspersoon (ECLI:NL:RVS:2023:2067) slechts kan worden aangesproken op een overtreding die door een ander is begaan als de natuurlijke persoon of rechtspersoon als ‘functioneel dader’ kan worden aangemerkt op basis van het IJzerdraad- of Drijfmest-arrest. Deze restrictievere benadering beperkt de mogelijkheden van een bestuursorgaan om tot oplegging van een bestuurlijke boete of herstelsanctie over te gaan.
Voor wat betreft de twee gepubliceerde uitspraken van vandaag leidt de toepassing van het strafrechtelijke functioneel daderschap in één zaak tot het oordeel dat geen sprake is van een overtreder. Daarom bestond ook geen bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen.
De uitspraken van vandaag laten niet alleen zien dat het strafrecht en het bestuursrecht elkaar (blijven) vinden, maar ook dat kennis van het strafrecht van (toenemend) belang is voor bestuursrechtzaken.
Relevantie
Op 11 mei 2023 deed de rechtbank Rotterdam in 10 strafzaken uitspraak naar aanleiding van een grootschalig strafrechtelijk onderzoek naar omkoping en fraude bij de gemeente Rotterdam (Onderzoek Abaris). Van de tien verdachten waren vier een rechtspersoon en zes
een natuurlijk persoon.
Samenvatting
De rechtbank komt in acht strafzaken tot een veroordeling en in twee tot een vrijspraak. De straffen lopen uiteen, waarbij rekening is gehouden met de (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank Rotterdam kwam – in willekeurige volgorde – ten aanzien van de zes natuurlijke personen tot de volgende uitspraken:
Ten aanzien van de vier verdachte rechtspersonen kwam de rechtbank – wederom in willekeurige volgorde – tot de volgende uitspraken:
De verschillende uitspraken zijn te vinden via de volgende vindplaatsen: ECLI:NL:RBROT:2023:3951 en ECLI:NL:RBROT:2023:3987 tot en met ECLI:NL:RBROT:2023:3995.
Wij zijn doorlopend op zoek naar gemotiveerde student-stagiaires die interesse hebben in het bestuursrecht en/of het strafrecht.
Wie zoeken wij?
Wij zoeken studenten die:
Wat kun je van ons verwachten?
Een student-stage duurt in beginsel twee maanden. Tijdens de stage draai je volledig mee in de dagelijkse praktijk. Je doet literatuur- en jurisprudentieonderzoek, beantwoordt rechtsvragen, en je bereidt notities en processtukken voor. Ook woon je besprekingen met cliënten en (hoor)zittingen bij. Uiteraard doe je mee met de informele, en bovenal gezellige, activiteiten van ons kantoor. De werkzaamheden worden beloond met een passende stagevergoeding.
Als jij je kunt vinden in het geschetste profiel, dan word je uitgenodigd om je motivatie, curriculum vitae, cijferlijsten, en eventuele (stage)beoordelingen per e-mail toe te zenden aan Laura Hinrichs (l.hinrichs@vanardenne-crinceleroy.nl). Geef in je motivatie ook aan in welke periode jij, bij voorkeur, beschikbaar bent.
Voor vragen kun je Laura Hinrichs bellen op 010 7410650 of 06 82763365.
Relevantie
Naar aanleiding van een dodelijk bedrijfsongeval, heeft de rechtbank Oost-Brabant in een vonnis van 7 april 2023 een onderneming veroordeeld. Aan de onderneming is een geldboete van EUR 125.000, waarvan EUR 25.000 voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van drie jaren. Noemenswaardig is dat de rechtbank bij de strafoplegging het (oude) strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden van de onderneming in strafverzwarende zin heeft betrokken.
Strafmotivering
Als te doen gebruikelijk, heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf het strafblad bekeken van de verdachte onderneming. Hieruit bleek dat er in de laatste vijf jaren geen veroordeling(en) had(den) plaatsgevonden. Afgezien van enkele uitzonderingen, wordt in principe vijf jaren teruggekeken. In dit geval overweegt de rechtbank echter ook dat de verdachte onderneming in 2002 eerder is veroordeeld in het kader van een dodelijk bedrijfsongeval. Deze veroordeling heeft er in de visie van de rechtbank kennelijk niet toe geleid dat de verdachte onderneming de veiligheidsvoorschriften nauwkeuriger is gaan naleven.
Naast het strafrechtelijke verleden heeft de rechtbank ook het bestuursrechtelijke verleden van de verdachte onderneming bij de strafoplegging betrokken. Aan de verdachte onderneming is namelijk al vijf keer (te weten tweemaal in 2001, tweemaal in 2003 en eenmaal in 2018) een boete opgelegd door de Nederlandse Arbeidsinspectie, vanwege het overtreden van voorschriften ter voorkoming van valgevaar.
Relevantie
Alhoewel het niet vaak gebeurt, kan een burgemeester een (bedrijfs)pand ook bij bevel sluiten als bedoeld in artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet. Wel gelden dan voorwaarden, namelijk dat de sluiting dient ter bescherming van de openbare orde en gezondheid en dat sprake is van onverwijlde spoed. Of voldaan wordt aan deze voorwaarden wordt – in beginsel – terughoudend getoetst door de rechter. Is van een dergelijke situatie ook sprake als nog geen concreet incident bij een pand heeft plaatsgevonden, maar wel sprake is van incidenten bij andere panden van dezelfde eigenaar in andere gemeenten? De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg komt in een vonnis van 14 april 2023 tot het voorlopige oordeel dat ook dan tot een onmiddellijke sluiting kan worden overgegaan van (i.c.) een pand in Roermond op grond van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.
Samenvatting
Uit de (overigens geheime) bestuurlijke rapportage volgt dat het aannemelijk is dat ook ten aanzien van het pand in Roermond incidenten zullen plaatsvinden. Daarmee is gegeven dat een bevel tot sluiting strekt tot bescherming van de openbare orde en gezondheid, ook al is nog geen sprake van een concreet incident.
Wel stelt de voorzieningenrechter dat een sluiting niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk is. Daarbij geeft de voorzieningenrechter ook een doorkijkje naar de beoordeling van een eventuele verlenging van de sluiting. De voorzieningenrechter geeft aan dat dan uitdrukkelijk aan de subsidiariteit en proportionaliteit zal worden getoetst. Of een verlengde sluiting de toets der kritiek kan doorstaan is dan ook onzeker.
Tot slot valt het – op zichzelf begrijpelijke – argument van de pandeigenaar op, namelijk dat het besluit (mogelijk door concurrenten) is uitgelokt omdat het bijna zeker is dat een pand na een incident wordt gesloten. De voorzieningenrechter overweegt wat mij betreft terecht dat dit niet afdoet aan het gevaar voor bezoekers en omwonenden als een incident zou plaatsvinden.
Relevantie
De veiligheid op bouwplaatsen staat de laatste tijd (extra) onder de aandacht. Eerder werd door ons al opgemerkt dat de Nederlandse Arbeidsinspectie veelvuldig bouwplaatsen heeft stilgelegd wegens een ernstig gevaar voor personen. Ook zijn (vrij) recent zowel de ‘Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie’ als de ‘Aanwijzing handhaving Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet’ in werking getreden.
Het is voor ondernemingen van belang kennis te hebben van de verplichtingen die voor hen uit de Arbowetgeving voortvloeien. Dit belang wordt weer eens onderschreven door twee vonnissen die gisteren, 6 april 2023, gepubliceerd zijn.
Samenvattingen
In het eerste vonnis overweegt de rechtbank Rotterdam dat de rechtspersoon heeft nagelaten een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en concrete veiligheidsmaatregelen te treffen. Door deze nalatigheid is uiteindelijk een medewerker komen te overlijden. De rechtspersoon heeft daarmee in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld. Aan de rechtspersoon wordt een voorwaardelijke boete van EUR 50.000,–, met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Ook dient de rechtspersoon een schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden.
In het tweede vonnis komt de rechtbank Overijssel eveneens in het kader van een bedrijfsongeval tot een veroordeling van een rechtspersoon wegens het schenden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtspersoon wordt verweten niet voldoende zorg te hebben getracht dat op een adequate wijze werd gewerkt en dat de betrokken medewerkers voldoende werden geïnstrueerd. Aan deze rechtspersoon is een geldboete van EUR 60.000,–, waarvan EUR 30.000,– voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
Daarnaast kwam op 6 april 2023 ook een persbericht van het Openbaar Ministerie naar buiten in het kader van een buitengerechtelijke afdoening. Uit dit persbericht volgt dat aan een rechtspersoon een geldboete van EUR 40.000,– is opgelegd wegens een dodelijk bedrijfsongeval.
Conclusie
Kortom, voor de werknemer en de onderneming is het van groot belang dat voldaan wordt aan alle vereisten die de Arbowetgeving stelt op het gebied van de veiligheid. Een veilige werkomgeving is meer dan alleen een papieren aangelegenheid, zo blijkt uit onze praktijk. Wilt u meer weten over de Arbowetgeving en de verplichtingen die hieruit voortvloeien? Neem dan contact met ons op.
Relevantie
De Nederlandse Arbeidsinspectie is bevoegd om (bouw)werkzaamheden stil te leggen. Afgelopen donderdag 23 maart 2023 werd duidelijk dat de Arbeidsinspectie hier ook grootschalig toe over is gegaan. Meer dan honderd bouwplaatsen werden stilgelegd. Een aantal dagen later werd duidelijk dat de Arbeidsinspectie bouwplaatsen blijft controleren en stilleggen.
Bevoegdheid bij “ernstig gevaar”
Als de Arbeidsinspectie naar zijn redelijk oordeel van mening is dat het verblijf op een (bouw)plaats of de werkzaamheden (op die (bouw)plaats) ernstig gevaar opleveren voor personen, dan is de Arbeidsinspectie als toezichthouder op grond van artikel 28, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bevoegd om te bevelen dat i) personen niet mogen blijven in de door hem aangewezen plaatsen of ii) door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen.
Deze bevoegdheid heeft vergaande gevolgen voor ondernemingen, en in het bijzonder voor bouwend Nederland. Het is voor ondernemingen dan ook van groot belang om te voldoen aan de verplichtingen die de Arbowetgeving voorschrijft.
Bouwbedrijven onder vuur
Door de controles van de Arbeidsinspectie en hun bevoegdheid tot stilleggen, komen de omstandigheden op een bouwplaats onder de aandacht te staan. Indien deze omstandigheden niet voldoen aan de wet- en regelgeving kan de betreffende onderneming geconfronteerd worden met een bestuurs- of strafzaak. Op 27 maart 2023 publiceerde het Openbaar Ministerie een nieuwsbericht over een strafzaak naar aanleiding van een dodelijk bedrijfsongeval. Het Functioneel Parket (een onderdeel van het Openbaar Ministerie dat leiding geeft aan onderzoeken van de Arbeidsinspectie naar strafbare feiten bij (ernstige) arbeidsongevallen) eiste in deze zaak een geldboete van EUR 70.000,–, waarvan EUR 25.000,– voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Bouwbedrijven kunnen dus op verschillende wijze geconfronteerd worden met de Arbeidsinspectie. Het is daarom van belang dat ondernemingen, zeker in de bouwsector, weten welke bevoegdheden de Arbeidsinspectie heeft op grond van de Arbowetgeving en welke verplichtingen voor ondernemingen uit deze wetgeving voortvloeien.