Op vrijdag 14 februari 2025 zijn onze kantoorgenoten Esther van Brandwijk en Sarah Karsten beëdigd in de rechtbank Rotterdam. De beëdigingen van Esther en Sarah dragen bij aan de groei en versterking van het bestuursstrafrechtteam van ons kantoor.
Op vrijdag 14 februari 2025 zijn onze kantoorgenoten Esther van Brandwijk en Sarah Karsten beëdigd in de rechtbank Rotterdam. De beëdigingen van Esther en Sarah dragen bij aan de groei en versterking van het bestuursstrafrechtteam van ons kantoor.
Ons kantoor is op zoek naar een ervaren advocaat bijzonder strafrecht. De volledige vacaturetekst is hier te raadplegen.
Met ingang van 1 juni 2024 is Esther van Brandwijk gestart als juridisch adviseur bij van Ardenne & Crince le Roy Advocaten N.V. Wij heten Esther van harte welkom!
De rechtbank Limburg oordeelde in het vonnis van 19 februari 2020 dat de directeur van een woningstichting (hierna: ‘de verdachte’), zich gedurende een aantal jaren schuldig had gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte. De verdachte had in totaal een bedrag van €171.140,73 verduisterd, door zichzelf meer salaris te laten uitbetalen dan was afgesproken, kosten voor het oprichten en vormgeven van een privéonderneming door de woningstichting te laten betalen en privéuitgaven te doen met geld dat aan de woningstichting toebehoorde. Ook had de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn vader, die toen de voormalige directeur was van de woningstichting, een totaalbedrag van €200.441,08 verduisterd.
De rechtbank heeft de verdachte toen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een ontzetting uit het beroep van directeur of bestuurder van een instelling voor volkshuisvesting voor de duur van vijf jaren. Hierbij overweegt de rechtbank in strafverzwarende zin als volgt:
“De handelwijze van de verdachte is temeer laakbaar nu hij fungeerde als directeur van een woningstichting, die zich richt op de sociale woningbouw en de volkshuisvesting voor de minst bedeelden in de samenleving. Hij vervulde aldus een maatschappelijke voorbeeldfunctie en zijn gedrag in die hoedanigheid had daarom bij uitstek onberispelijk moeten zijn. Hij heeft door zijn vergaand grensoverschrijdend gedrag niet alleen het vertrouwen van de woningstichting geschaad, maar ook het vertrouwen van de maatschappij in de integriteit van bestuurders van woningstichtingen. Bij dit alles wordt in verzwarende zin meegewogen dat verdachte jarenlang gelden heeft verduisterd en valsheid in geschrifte heeft gepleegd en daarbij slechts een gering inzicht in het laakbare van zijn handelen heeft getoond. De schaamteloze wijze waarop hij gedurende een aantal jaren heeft gehandeld, rekent de rechtbank hem zwaar aan.”
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, waarna er tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging procesafspraken zijn gemaakt.
Deze afspraken houden samengevat in dat de verdediging haar onderzoekwensen intrekt, geen nadere onderzoekwensen zal indienen en geen verweren zal voeren ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafbaarheid van de verdachte. Tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging wordt als straf overeengekomen: een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf voor de duur van 240 uur, een geldboete van €42.606 en een ontzetting uit het beroep van directeur of bestuurder van een instelling voor volkshuisvesting voor de duur van vijf jaren.
Het hof ’s-Hertogenbosch gaat in het arrest van 12 maart 2024 akkoord met deze procesafspraken. Ondanks het feit dat de rechtbank de verdachte in eerste aanleg had veroordeeld tot een gedeeltelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf (mede ook in het licht van de overwogen strafverzwarende omstandigheden), hoeft de verdachte door het akkoord van het hof met de overeengekomen procesafspraken niet de gevangenis is. Onderdeel van de procesafspraken is namelijk een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Relevantie
De Hoge Raad gaat in een arrest van 30 mei 2023 in op het terugkerende bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” van het delict witwassen. In dit kader is een aantal “bewijslastregels” van belang, die de Hoge Raad eerder in een overzichtsarrest uiteen heeft gezet en waarvan dit arrest een toepassing vormt.
Overzichtsarrest
In het overzichtsarrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is [eerste stap], mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is [tweede stap]. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring [derde stap]. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.”
Toepassing
In de zaak die tot het voorliggende arrest van 30 mei 2023 heeft geleid, ging het om witwassen van een som geld (€145.000,-), dat werd aangetroffen onderin de wasmand in de woning van de verdachte. Centraal in deze uitspraak staat de vraag in hoeverre het aan de verdachte is om aan te tonen dat de herkomst van het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is. In hoger beroep oordeelde het hof dat verdachte gedurende de verhoren een “voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke” verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. In grote lijnen gaf de verdachte aan dat (een groot gedeelte) van het geld van een zekere [betrokkene 1] is en dat hij dit in bewaring heeft gekregen. Ter onderbouwing van deze verklaring zijn meermaals stukken ingebracht en zijn getuigen opnieuw gehoord. Op basis van dit nader onderzoek heeft het hof geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Het hof overwoog daartoe dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst en de omvang van het geldbedrag, de verklaring van een getuige een aantal tegenstrijdigheden bevat over de reden dat hij het geldbedrag aan de verdachte in bewaring heeft gegeven en de verklaringen van beide getuigen een groot aantal discrepanties bevatten. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.
Conclusie
Het hof heeft in deze zaak slechts vastgesteld dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden. Dit is anders dan de steller van het cassatiemiddel stelt, namelijk dat het hof zou vereisen dat de verdachte aannemelijk dient te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. Kortom, de door de Hoge Raad uiteengezette drietrapsraket in de bewijslast heeft het hof juist toegepast.
Relevantie
Een strafzaak wordt aanhangig gemaakt door het uitbrengen van een dagvaarding aan de verdachte. Een van onderdelen van de dagvaarding is de “tenlastelegging”. Aan de tenlastelegging worden minimumeisen gesteld om ervoor te zorgen dat de verdachte van tevoren weet waarvoor hij terechtstaat. Het moet een opgave van het strafbare feit bevatten, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn alsmede de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld (artikel 261, eerste lid, Wetboek van Strafvordering). Een tenlastelegging mag niet onbegrijpelijk, te weinig specifiek of innerlijk tegenstrijdig zijn. Als niet aan deze eis(en) wordt voldaan, is de dagvaarding nietig. Dit heeft tot gevolg dat de zitting niet doorgaat. De verdachte kan opnieuw worden opgeroepen door middel van een nieuwe dagvaarding.
Vonnis rechtbank Rotterdam
In het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2023 stond de vraag centraal of sprake is van een innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging. In de zaak die tot dit vonnis heeft geleid ging het om de volgende feiten. De Wereldbank financierde in een aantal landen gezondheidszorgprojecten waarvoor lokale partijen materialen inkochten. De aanbestedingsprocedures voor deze inkoop werden in opdracht van de Wereldbank begeleid door een “Short Term Consultant” (‘STC’). Deze STC werd door de Wereldbank per project betaald. De verdachte in deze zaak werd – kort gezegd – onder feit 1 beschuldigd van het omkopen van de STC door hem te betalen met het oog op het krijgen van een gunstige uitkomst bij de aanbestedingen waarbij de verdachten betrokken waren.
De tenlastelegging ten aanzien van feit 1 luidde dat de verdachte “een ambtenaar (in dienst van een volkenrechtelijke organisatie, te weten de Wereld Bank), te weten [naam01]” een gift of belofte heeft gedaan, ten gevolge waarvan “als ambtenaar in dienst bij de Wereldbank” de verdachte(n) – samengevat – informatie en adviezen heeft verstrekt. Ambtshalve heeft de rechtbank de tenlastelegging zo geïnterpreteerd dat [naam01] niet alleen als ambtenaar in de zin van artikel 177 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is aangemerkt, maar ook als persoon in de zin van artikel 178a Sr. Dit terwijl de wetgever artikel 178a Sr juist heeft ingevoerd voor functionarissen die niet vallen onder het ambtenarenbegrip van artikel 177 (oud) Sr. Met andere woorden, de opsteller van de tenlastelegging dient te kiezen tussen ”ambtenaar” als bedoeld in artikel 177 (oud) Sr of “persoon in openbare dienst van een volkenrechtelijke organisatie” (artikel 178a Sr).
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een innerlijk tegenstrijdige tenlastelegging, die van wezenlijke betekenis is voor de strafrechtelijke beoordeling van het gehele ten laste gelegde feit. Er zijn immers twee hoedanigheden ten laste zijn gelegd, die elkaar uitsluiten. De rechtbank heeft op grond hiervan het gehele onder feit 1 ten laste gelegde nietig verklaard.
Slotopmerking
Dit vonnis laat zien dat de tenlastelegging in ambtelijke omkopingszaken bestudering behoeft, zowel voor de officier van justitie als de verdediging. Aan het ambtenarenbegrip bij ambtelijke omkoping is bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 17 januari 2023 ook aandacht besteed in het kader van een ander vraagstuk, te weten of een algemeen directeur/statutair bestuurder van een privaatrechtelijke rechtspersoon die zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke taken uitvoert is aan te merken als een “ambtenaar” in de zin van artikel 363, eerste lid (oud), Sr.
In een artikel van Radar van 27 februari 2023 inzake de navraagplicht voor banken, een onderdeel van het wetsvoorstel “Plan van aanpak witwassen”, werd Fleur le Roy geciteerd. Het artikel gaat in op de risico’s voor zakelijke relaties van banken die aan dit deel van het wetsvoorstel kleven. Eerder dit jaar schreef Fleur le Roy een opiniestuk in Het Financieele Dagblad over het voorgestelde systeem van gezamenlijke transactiemonitoring, een ander onderdeel van het wetsvoorstel.
Samenvatting
De deadline voor het implementeren in nationale wetgeving van de Europese richtlijn met betrekking tot de bescherming van klokkenluiders (Richtlijn (EU) 2019/1937) liep af op 17 december 2021. Een aanzienlijke hoeveelheid lidstaten, waaronder ook Nederland, heeft deze deadline niet gehaald. De Europese Commissie, het handhavende orgaan van de Europese Unie, heeft daarom op 15 februari 2023 in een persbericht aangekondigd dat het acht lidstaten voor het Hof van Justitie van de Europese Unie daagt. Het gaat om Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Italië, Luxemburg, Hongarije en Polen. Deze acht lidstaten riskeren een (hoge) dwangsom en/of boete wegens de te late en/of onvolledige implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn.
Achtergrond
De verwijzing naar het Hof van Justitie komt niet geheel onverwachts. De Commissie was al eerder tegen een aanzienlijke hoeveelheid lidstaten een inbreukprocedure gestart wegens niet-tijdige en/of onvolledige implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn. Inderdaad, in januari 2022 stelde de Commissie vierentwintig lidstaten in gebreke en in juli en september 2022 zond het orgaan “reasoned opinions” naar in het totaal negentien lidstaten wegens de niet-tijdige en/of onvolledige implementatie van de Europese richtlijn. Deze negentien lidstaten, waaronder ook Nederland, werden uitgenodigd op de “reasoned opinions” te reageren met uitleg over onder meer de wijze waarop implementatie van de richtlijn op nationaal niveau wordt gegarandeerd. Aangezien de reacties van acht lidstaten op deze “reasoned opinions” onvoldoende werden geacht, heeft de Commissie deze lidstaten nu voor het Hof van Justitie gedaagd.
Nederland
Hoewel Nederland niet tot deze acht lidstaten behoort, loopt de inbreukprocedure tegen Nederland nog steeds en is het dus mogelijk dat ook Nederland voor het Hof van Justitie wordt gedaagd. De Nederlandse implementatiewet, de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk), trad namelijk slechts gedeeltelijk in werking op 18 februari 2023. Bepaalde (verplichte) onderdelen van de wet zijn nog niet in de huidige versie van de Wbk opgenomen. Deze onderdelen zien onder meer op de mogelijkheden tot het doen van een anonieme melding en de uitbreiding van sanctiemogelijkheden voor het Huis voor Klokkenluiders in geval van bijvoorbeeld benadeling door een werkgever van een beschermde melder.
Een initiatiefnota van 14 april 2022, ingediend door Kamerlid Omtzigt, bevat voorstellen voor de implementatie van de destijds nog te verwerken onderdelen. Deze voorstellen zijn nu nog maar voor een deel verwerkt in de huidige Wbk. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een Kamerbrief van 29 juni 2022 en in een nota naar aanleiding van het nader verslag, ontvangen op 1 november 2022, het voornemen geuit de nader te onderzoeken en te verwerken onderdelen te betrekken bij het volgende wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Huis voor Klokkenluiders (de voorganger van de Wbk). In laatstgenoemde nota wordt aangegeven dat dit volgende wetsvoorstel driekwart jaar na 24 januari 2023 (de dag waarop de Eerste Kamer het wetsvoorstel voor de Wbk aannam) voor consultatie gereed kan zijn.
Spoed is geboden bij deze laatste wijzigingen van en aanvullingen op de Wbk, gelet op de kennelijke proactieve houding van de Commissie in het kader van de aangespannen inbreukprocedures.
Relevantie
De Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) is op 18 februari 2023 in werking getreden. Dit betekent concreet dat private werkgevers met 250 werknemers of meer nu verplicht zijn te voldoen aan de vereisten uit deze wet. Private werkgevers met 50 tot en met 249 werknemers moeten uiterlijk op 17 december 2023 hun meldbeleid en -kanalen op orde te hebben. Publieke werkgevers, waaronder de rijksoverheid, gemeenten, provincies, waterschappen en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, moeten al sinds 17 december 2021 aan de nieuwe eisen van de EU-klokkenluidersrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/1937) voldoen en nu ook aan die van de Wbk.
De nieuwe Wbk voorziet onder meer in waarborgen en beschermingsmaatregelen die de positie van melders moeten versterken. Voldoen aan de verplichtingen uit de Wbk leidt tot het verkleinen van risico’s op boetes of andersoortige sanctionering, reputatie- en andere (financiële) schade. Ook draagt het hebben van (een) conform(e) meldbeleid en -kanalen bij aan een “veilige meldcultuur”, waardoor werkgevers met de op basis van meldingen en nader onderzoek verkregen informatie i) adequatere risicoanalyses kunnen uitvoeren, ii) adequater beleid om risico’s te mitigeren kunnen opstellen, iii) kunnen bijdragen aan een integere bedrijfsvoering in het algemeen en niet te vergeten, iv) een veilige werkomgeving voor werknemers creëren. Daarbij kan een uitgebreid en effectief meldbeleid in het geval van een vervolging door het Openbaar Ministerie positief uitpakken voor de werkgever. Zo kan het meewegen bij de keuze voor de afdoeningsmodaliteit of leiden tot oplegging van een minder zware straf.
Lees in de nieuwsbrief van vorige maand een aantal belangrijke verplichtingen uit de Wbk.
Nederlandse banken en in Nederland gevestigde bijkantoren van buitenlandse banken worden in de toekomst verplicht om gegevens van zakelijke en particuliere transacties met elkaar te gaan uitwisselen. Hiertoe moet een gezamenlijk monitoringssysteem worden opgezet. Over dit deel van het wetsvoorstel “Plan van aanpak witwassen” schreef Fleur le Roy deze maand een opiniestuk in Het Financieele Dagblad.
Zie ook de artikelen van Mr. Online en Advocatie.
Relevantie
Organisaties in de private sector met vijftig of meer werknemers worden dit jaar onderworpen aan de nieuwe Wet bescherming klokkenluiders, die op 20 december jl. door de Tweede Kamer en op 24 januari jl. door de Eerste Kamer is aangenomen. De nieuwe wet strekt tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/1937 inzake de bescherming van “personen die inbreuken op het Unierecht melden” en tot wijziging van de huidige Wet Huis voor klokkenluiders. Organisaties in de publieke sector (rijksoverheid, provincies, waterschappen, gemeenten en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen) moeten al sinds 17 december 2021 aan de eisen uit de Europese richtlijn voldoen.
Belangrijke wijzigingen
Voorbeelden van belangrijke wijzigingen zijn:
een verschuiving van de bewijslast: het is aan de juridische entiteit die een benadelende maatregel heeft genomen om aan te tonen dat er geen causaal verband tussen de melding of openbaarmaking en de benadeling bestaat;
Actiepunten voor organisaties
De Europese richtlijn en de nieuwe wet betekenen voor veel organisaties het opstellen of actualiseren van klokkenluidersbeleid en het opzetten van meldkanalen. Hierbij dienen zij rekening te houden met alle nieuwe verplichtingen en beschermingsmaatregelen die de nieuwe wet voorschrijft. Voor organisaties is het van groot belang dat dit op tijd en zorgvuldig gebeurt, mede omdat het Huis voor klokkenluiders sanctioneringsmogelijkheden heeft. Het Huis kan bijvoorbeeld een herstelsanctie of bestraffende sanctie opleggen indien een werkgever bijvoorbeeld geen intern meldkanaal heeft ingericht.
Terwijl in Nederland naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU inzake de toegang tot het UBO-register onder meer het hersenkrakende vraagstuk speelt wat personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen zijn, beperken de aanbevelingen van Moneyval (Raad van Europa) voor dwergstaat Monaco zich tot toegang tot een UBO-register door competent authorities en de FIU van Monaco.
Slechts een voorbeeld van verschillen in regelgeving binnen Europa als continent, verklaarbaar door de grenzen van het geografische toepassingsbereik van het recht van de Europese Unie. Benieuwd of bij de volgende evaluatie de uitspraak van het Hof van Justitie wel (op de achtergrond) meespeelt in de aanbevelingen. Anders lopen de interpretaties van wat zou moeten binnen Europa wel erg uit elkaar.
Zie hier voor het evaluatierapport van Moneyval en hier de Kamerbrief van 20 januari inzake de interpretatie van de uitspraak van het Hof van Justitie.