Een machtiging tot binnentreden van een woning mag niet te snel worden afgegeven

Een machtiging tot binnentreden van een woning mag niet te snel worden afgegeven

Een machtiging tot het betreden van een woning tegen de wil van een bewoner mag niet te snel of lichtvaardig worden afgegeven door een burgemeester. Zowel uit de Awbi als uit rechtspraak van de Raad van State volgt dat een machtiging alleen kan worden afgegeven als het vermoeden van een illegale situatie voldoende serieus is en het voor de bevestiging van dit vermoeden redelijkerwijs noodzakelijk is dat toegang wordt verkregen tot die woning omdat geen minder ingrijpende middelen aanwezig zijn.

Een door de burgemeester van de Gemeente Rotterdam verleende machtiging voldeed niet aan deze eisen. Deze machtiging was verleend voor het betreden van een pand zodat een toezichthouder en een extern bureau de bouwkundige situatie daarvan konden beoordelen. Deze bouwkundige situatie was namelijk al langer een punt van zorg, en had eerder tot een tijdelijke maatregel geleid. Anders dan de burgemeester is de Afdeling in een uitspraak van 3 september 2025 van oordeel dat geen sprake is van een urgente situatie.

De Afdeling overweegt dat – alhoewel de bewoner niet heel gelukkig had gecommuniceerd – niet is gebleken dat hij of zij medewerking zou weigeren of een toezichthouder niet toe zou laten. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat de gemeente de datums voor een bezoek aan de woning zonder overleg en ongeacht de vraag of de bewoner kon had vastgesteld en geen gelegenheid was geboden om in goed overleg tot een andere wel geschikte datum te komen. Verder was de situatie niet zo urgent dat het bezoek alleen op de vastgestelde datum kon plaatsvinden. Er was sprake van een tijdsverloop van maanden tussen een constateringsrapport en het aangekondigde bezoek. Ook was de tijdelijke maatregel eindig, maar onduidelijk is waarom die zo urgent was dat alleen op de door de gemeente vastgestelde datums een bezoek kon plaatsvinden.

Kort en goed voldoet de machtiging niet aan de daaraan te stellen eisen en wordt het besluit tot verlening daarvan vernietigd door de Afdeling. Ook wordt aan de bewoner een materiële schadevergoeding toegekend (vermoedelijk voor het slot van de deur). De verzochte immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Enige stress wordt door de Afdeling aannemelijk geacht, maar dat is onvoldoende om tot toekenning van de schadevergoeding over te gaan.

Tot slot volgt uit de uitspraak dat op basis van de bevindingen van de inspectie waarvoor de machtiging was verleend een lastgeving is opgelegd. Onduidelijk is of tegen deze lastgeving is opgekomen, maar als dat het geval is ligt de vraag voor of het tijdens de inspectie verzamelde bewijs van het bestaan van de overtreding nog toelaatbaar is. Een voorzichtige inschatting is dat dit niet het geval is, omdat bij gebreke aan een geldige machtiging het huisrecht is geschonden en het standpunt verdedigbaar is dat dit zozeer indruist tegen hetgeen van een redelijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit bewijs onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is.