Relevantie
De Huisvestingsverordening van de gemeente Rotterdam is de afgelopen jaren verschillende keren in rechte gesneuveld. De onderbouwing van de verordening – met name van de schaarste van woonruimte – liet te wensen over. Ook de Huisvestingsverordening 2019 kon op dit punt de toets der kritiek van de rechtbank Rotterdam niet doorstaan. De Afdeling denkt hier anders over en vernietigt de uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 8 februari jl. op dit punt. Anders dan de rechtbank, acht de Afdeling de onderbouwing van de Huisvestingsverordening wel afdoende.
Samenvatting
Hoe komt de Afdeling tot dit oordeel? De Afdeling start met een korte bespreking van de systematiek van de Huisvestingswet. Kort gezegd mag een vergunningplicht voor het samenvoegen, onttrekken en omzetten van woonruimte alleen in een huisvestingsverordening worden opgenomen als dit noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Dit volgt uit artikel 2 van de Huisvestingswet. Zowel de schaarste als de geschiktheid en de noodzaak dienen wel te worden onderbouwd.
Bij de onderbouwing van schaarste moet in ieder geval onderscheid worden gemaakt in woningtypes en prijssegmenten. Anders dan de rechtbank, overweegt de Afdeling dat een specificatie op wijkniveau geen verplichting is op grond van de Huisvestingswet en dus ook niet noodzakelijk is. Als voldoende is onderbouwd dat in de hele gemeente sprake is van schaarste aan bepaalde types en segmenten woningen, hoeft dit niet nader te worden onderbouwd op wijkniveau, aldus de Afdeling.
De onderbouwing van de Huisvestingsverordening door de gemeente Rotterdam voldeed aan deze (minimale) eisen. Kort en goed is volgens de door de gemeente gepresenteerde onderzoeken zowel sprake van schaarste, als van negatieve effecten vanwege deze schaarste. Zo is sprake van oplopende prijzen en dalende transacties die worden veroorzaakt door schaarste. Ook is sprake van een stagnerende doorstroom vanwege deze effecten. Gelet hierop kon een vergunningplicht worden opgenomen in de Huisvestingsverordening.
Dat de diverse onderzoeken eerst na het vaststellen van de Huisvestingsverordening beschikbaar zijn gekomen, maakt dit volgens de Afdeling niet anders. In het geval van een voorschrift dat exceptief wordt aangevochten, mag bij verweer worden onderbouwd waarom en bepaling rechtmatig is. Die motivering moet wel in lijn zijn met dat voorschrift en het (eerdere) standpunt van (in dit geval) de gemeenteraad, en daarvan was in dit geval sprake.
Eind goed al goed? Nee, (nog) niet. Het besluit tot weigering van een vergunning zelf deugt volgens de Afdeling ook niet. Onvoldoende gemotiveerd is waarom bewoning door studenten geen positieve invloed op het woon- en leefmilieu zal hebben. Wordt dus vervolgd.