Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief februari 2023
Inhoud
1. Vacatures bij ons kantoor
2. Fleur le Roy in artikel Radar over de voorgestelde navraagplicht voor banken
3. Huisvestingsverordening gemeente Rotterdam houdt dit keer wel stand – Remko Wijling
4. Juridisch-planologische uitsluiting van internationale werknemers in bestemmingsplan is indirecte discriminatie – Olga de Vries
5. Strafbeschikking ontvangen? Ga in verzet! – Laura Hinrichs
6. Blaffende honden worden gebeten? – Remko Wijling
7. Acht Europese lidstaten naar het Hof van Justitie van de Europese Unie wegens te late implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn – Fleur le Roy
8. Bij onduidelijkheid over de oude situatie luistert het formuleren van herstelmaatregelen in een last extra nauw – Remko Wijling
9. De dienstenrichtlijn in relatie tot beperkende maatregelen in wijzigingsbevoegdheden – Olga de Vries
10. Bedrijfsongeval: rechtbank legt aanzienlijk hogere boete op dan geëist – Laura Hinrichs
11. Inwerkingtreding Wet bescherming klokkenluiders betekent nu ook verplichtingen voor private werkgevers met 250 werknemers of meer – Fleur le Roy
Vacatures bij ons kantoor
Advocaat(-stagiaire) en gevorderd advocaat bijzonder strafrecht; zie de vacature in het advocatenblad:
Fleur le Roy in artikel Radar over de voorgestelde navraagplicht voor banken
In een artikel van Radar van 27 februari 2023 inzake de navraagplicht voor banken, een onderdeel van het wetsvoorstel “Plan van aanpak witwassen”, werd Fleur le Roy geciteerd. Het artikel gaat in op de risico’s voor zakelijke relaties van banken die aan dit deel van het wetsvoorstel kleven. Eerder dit jaar schreef Fleur le Roy een opiniestuk in Het Financieele Dagblad over het voorgestelde systeem van gezamenlijke transactiemonitoring, een ander onderdeel van het wetsvoorstel.
Huisvestingsverordening gemeente Rotterdam houdt dit keer wel stand – Remko Wijling
Relevantie
De Huisvestingsverordening van de gemeente Rotterdam is de afgelopen jaren verschillende keren in rechte gesneuveld. De onderbouwing van de verordening – met name van de schaarste van woonruimte – liet te wensen over. Ook de Huisvestingsverordening 2019 kon op dit punt de toets der kritiek van de rechtbank Rotterdam niet doorstaan. De Afdeling denkt hier anders over en vernietigt de uitspraak van de rechtbank bij uitspraak van 8 februari jl. op dit punt. Anders dan de rechtbank, acht de Afdeling de onderbouwing van de Huisvestingsverordening wel afdoende.
Samenvatting
Hoe komt de Afdeling tot dit oordeel? De Afdeling start met een korte bespreking van de systematiek van de Huisvestingswet. Kort gezegd mag een vergunningplicht voor het samenvoegen, onttrekken en omzetten van woonruimte alleen in een huisvestingsverordening worden opgenomen als dit noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Dit volgt uit artikel 2 van de Huisvestingswet. Zowel de schaarste als de geschiktheid en de noodzaak dienen wel te worden onderbouwd.
Bij de onderbouwing van schaarste moet in ieder geval onderscheid worden gemaakt in woningtypes en prijssegmenten. Anders dan de rechtbank, overweegt de Afdeling dat een specificatie op wijkniveau geen verplichting is op grond van de Huisvestingswet en dus ook niet noodzakelijk is. Als voldoende is onderbouwd dat in de hele gemeente sprake is van schaarste aan bepaalde types en segmenten woningen, hoeft dit niet nader te worden onderbouwd op wijkniveau, aldus de Afdeling.
De onderbouwing van de Huisvestingsverordening door de gemeente Rotterdam voldeed aan deze (minimale) eisen. Kort en goed is volgens de door de gemeente gepresenteerde onderzoeken zowel sprake van schaarste, als van negatieve effecten vanwege deze schaarste. Zo is sprake van oplopende prijzen en dalende transacties die worden veroorzaakt door schaarste. Ook is sprake van een stagnerende doorstroom vanwege deze effecten. Gelet hierop kon een vergunningplicht worden opgenomen in de Huisvestingsverordening.
Dat de diverse onderzoeken eerst na het vaststellen van de Huisvestingsverordening beschikbaar zijn gekomen, maakt dit volgens de Afdeling niet anders. In het geval van een voorschrift dat exceptief wordt aangevochten, mag bij verweer worden onderbouwd waarom en bepaling rechtmatig is. Die motivering moet wel in lijn zijn met dat voorschrift en het (eerdere) standpunt van (in dit geval) de gemeenteraad, en daarvan was in dit geval sprake.
Eind goed al goed? Nee, (nog) niet. Het besluit tot weigering van een vergunning zelf deugt volgens de Afdeling ook niet. Onvoldoende gemotiveerd is waarom bewoning door studenten geen positieve invloed op het woon- en leefmilieu zal hebben. Wordt dus vervolgd.
Juridisch-planologische uitsluiting van internationale werknemers in bestemmingsplan is indirecte discriminatie – Olga de Vries
Relevantie
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) heeft afgelopen week geoordeeld dat de juridisch-planologische uitsluiting van internationale werknemers indirecte discriminatie is en daarmee in strijd is met de Dienstenrichtlijn.
Samenvatting
Wat was er aan de hand? De gemeenteraad van Bergen heeft het bestemmingsplan “Parapluherziening nachtverblijf binnen horeca en gemengd” vastgesteld. Dit parapluplan regelt dat arbeidsmigranten niet langer dan drie weken binnen een periode van zes maanden mogen verblijven in een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. De eigenaar van één van de locaties waar het parapluplan op ziet, stelt beroep in tegen het plan omdat hij vreest dat zijn horecabedrijf niet meer rendabel is als er geen arbeidsmigranten meer mogen worden gehuisvest. De eigenaar voert onder meer aan dat het parapluplan in strijd is met de Dienstenrichtlijn, omdat de mogelijkheid van (permanente) huisvesting van arbeidsmigranten planologisch wordt uitgesloten.
De Afdeling overweegt dat – anders dan de gemeenteraad betoogt – de Dienstenrichtlijn inderdaad van toepassing is. Gelet op de omstandigheid dat in de plantoelichting is opgenomen dat de mogelijkheid om internationale werknemers te huisvesten juridisch-planologisch wordt uitgesloten, stelt de Afdeling vast dat sprake is van indirecte discriminatie. Nu de gemeenteraad heeft nagelaten om deze indirect discriminerende handeling gemotiveerd te rechtvaardigen, is het parapluplan in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en wordt het vernietigd.
Kortom, er dient een nieuw plan te komen. Daarbij geeft de Afdeling de gemeenteraad mee dat de thans gegeven motivering ook geen analyse met specifieke gegevens bevat. Een dergelijke analyse is op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie echter wel benodigd voor de toets of de maatregelen – in dit geval de uitsluiting van internationale werknemers – niet verder gaan dan nodig, en of er geen andere minder beperkende maatregelen beschikbaar zijn.
Strafbeschikking ontvangen? Ga in verzet! – Laura Hinrichs
Relevantie
Het Openbaar Ministerie maakt al langere tijd gebruik van de mogelijkheden om strafzaken buitengerechtelijk af te doen. Een strafzaak wordt dan niet ter beoordeling van de rechter gebracht, maar afgedaan door middel van een transactie of – zoals tegenwoordig steeds vaker – door middel van een strafbeschikking. Hoewel een buitengerechtelijke afdoening in de regel aantrekkelijk kan zijn voor een verdachte, volgt uit onderzoek (en de praktijk) dat het aanvechten van een strafbeschikking (vaak) in het belang van de verdachte is.
Strafbeschikking in een notendop
Het Openbaar Ministerie kan ter afwikkeling van een strafzaak aan de verdachte een strafbeschikking uitvaardigen. Dit geldt zowel voor een natuurlijk persoon als voor een rechtspersoon. In een strafbeschikking wordt het strafbare feit genoemd en stelt het Openbaar Ministerie voorwaarden om de strafzaak buiten de rechter om af te wikkelen. Gedacht kan worden aan het betalen van een boete of het verrichten van een taakstraf, beide eventueel aangevuld met een persbericht. Ziet de strafbeschikking ‘slechts’ op het betalen van een geldboete, dan wordt de strafbeschikking doorgaans per post verzonden. Worden er andere voorwaarden aan de strafbeschikking gesteld, dan kan het Openbaar Ministerie ervoor kiezen om eerst een zogenoemd OM-hoorgesprek te laten plaatsvinden om de strafzaak en de voorwaarden door te spreken.
(On)mogelijkheid verzet
In veel gevallen wordt bij een strafbeschikking een boete opgelegd en ontvangt een verdachte die strafbeschikking per post, inclusief de gegevens van het CJIB om de boete te kunnen voldoen. Als deze boete wordt betaald, dan vervalt de mogelijkheid voor de verdachte om in verzet te gaan. Door in verzet te gaan wordt de strafbeschikking (onderbouwd) betwist. Die betwisting kan zien op de verdenking, maar ook op de hoogte van de straf c.q. de gestelde voorwaarden door het Openbaar Ministerie. In de strafbeschikking wordt de verdachte gewezen op deze mogelijkheid om in verzet te gaan en de termijnen die daarvoor gelden.
(Belang verzet
Uit onderzoek volgt dat het voor een verdachte van belang kan zijn om in verzet te gaan tegen een strafbeschikking. In een opiniestuk in de NRC van 9 februari 2023 wordt verwezen naar een recent onderzoek over de buitengerechtelijke afdoening en wordt op basis van dat onderzoek gesteld dat verzet “erg voordelig is voor de verdachte”. Zo blijkt dat het Openbaar Ministerie door het verzet vaak alsnog besluit de strafzaak te seponeren. Ook blijkt dat bij een eventuele behandeling van de strafzaak door de rechter naar aanleiding van het verzet, deze rechter een lagere straf oplegt of zelfs tot een vrijspraak komt. Dit zijn allerlei omstandigheden die in het belang zijn voor de verdachte.
Daar komt bij dat uit hetzelfde onderzoek ook is gebleken dat de dossiers die aan een strafbeschikking ten grondslag worden gelegd onzorgvuldigheden bevatten. In het opiniestuk in de NRC wordt gerefereerd aan “ontbrekende stukken, verdachte niet aantoonbaar gewezen op advocaat, verslagjes over bewijs te summier, niet controleerbaar hoe OM tot schuldvaststelling komt, geen vertaling strafbeschikking terwijl dat wel moet, te hoge boetes voor minderjarigen, en in groeiend aantal zaken is het bewijs ontoereikend.”
Kortom, ligt er bij u of uw bedrijf een strafbeschikking op de deurmat? Ga dan in verzet!
Blaffende honden worden gebeten? – Remko Wijling
Relevantie
Het is van groot belang om niet alleen tegen een invorderingsbesluit, maar ook tegen de daaraan voorafgaande last onder dwangsom op te komen. Dit volgt uit de uitspraak van 15 februari 2023 van de Afdeling. Alhoewel in evidente gevallen enige ruimte bestaat om in het kader van de invordering de last zelf te betwisten, volgt ook uit deze uitspraak weer dat deze ruimte zeer beperkt is. Verder is invordering van een verbeurde dwangsom ook niet snel onevenredig. Een beperkt aantal overtredingen is – zeker als er klachten bekend zijn van bijvoorbeeld omwonenden – in ieder geval geen bijzondere omstandigheid om van invordering af te zien.
Samenvatting
Het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel had een last onder dwangsom opgelegd aan een politiehondenvereniging vanwege – kort gezegd – geluidsoverlast vanwege blaffende honden. De vereniging zou hiermee de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit hebben overtreden. Tegen de last onder dwangsom zelf is door de vereniging geen (hoger) beroep ingediend.
Eerst tegen het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsommen komt de vereniging op tot – uiteindelijk – de Afdeling. De vereniging stelt in hoger beroep dat zij niet onder het Activiteitenbesluit valt omdat zij geen inrichting drijft, het akoestisch rapport niet ten grondslag kan worden gelegd aan de invordering, sprake was van sportactiviteit als bedoeld in het Activiteitenbesluit en invordering onevenredig is.
De Afdeling gaat niet mee met deze standpunten van de vereniging en laat het invorderingsbesluit in stand. Volgens de Afdeling is het niet evident dat de vereniging geen inrichting drijft, zodat geen ruimte bestaat voor het doorbreken van de formele rechtskracht van de eerder opgelegde dwangsom. Verder kan het akoestisch rapport volgens de Afdeling de toets der kritiek doorstaan ook al zijn de metingen door een onbemande geluidmeter verricht. Op betrouwbare wijze vaststellen door welke gebeurtenis een geluidpiek is veroorzaakt, kan ook op een andere manier dan door directe waarneming door een toezichthouder, aldus de Afdeling. Specifiek ten aanzien van de vraag of sprake is van sportactiviteiten, overweegt de Afdeling dat inderdaad niet direct uit het Activiteitenbesluit volgt wat daaronder moet worden verstaan. Uit de doelstelling van de regeling en de bedoeling van de regelgever leidt de Afdeling echter af dat hondentrainingen niet als sportactiviteiten kunnen worden aangemerkt. Tot slot is de omstandigheid dat slechts de overschrijdingen van kort duur waren en beperkt in omvang niet zo bijzonder dat daarom van invordering had moeten worden afgezien. De vereniging is dus de gebeten hond, en dient de verbeurde dwangsommen te voldoen.
Acht Europese lidstaten naar het Hof van Justitie van de Europese Unie wegens te late implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn – Fleur le Roy
Samenvatting
De deadline voor het implementeren in nationale wetgeving van de Europese richtlijn met betrekking tot de bescherming van klokkenluiders (Richtlijn (EU) 2019/1937) liep af op 17 december 2021. Een aanzienlijke hoeveelheid lidstaten, waaronder ook Nederland, heeft deze deadline niet gehaald. De Europese Commissie, het handhavende orgaan van de Europese Unie, heeft daarom op 15 februari 2023 in een persbericht aangekondigd dat het acht lidstaten voor het Hof van Justitie van de Europese Unie daagt. Het gaat om Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Italië, Luxemburg, Hongarije en Polen. Deze acht lidstaten riskeren een (hoge) dwangsom en/of boete wegens de te late en/of onvolledige implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn.
Achtergrond
De verwijzing naar het Hof van Justitie komt niet geheel onverwachts. De Commissie was al eerder tegen een aanzienlijke hoeveelheid lidstaten een inbreukprocedure gestart wegens niet-tijdige en/of onvolledige implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn. Inderdaad, in januari 2022 stelde de Commissie vierentwintig lidstaten in gebreke en in juli en september 2022 zond het orgaan “reasoned opinions” naar in het totaal negentien lidstaten wegens de niet-tijdige en/of onvolledige implementatie van de Europese richtlijn. Deze negentien lidstaten, waaronder ook Nederland, werden uitgenodigd op de “reasoned opinions” te reageren met uitleg over onder meer de wijze waarop implementatie van de richtlijn op nationaal niveau wordt gegarandeerd. Aangezien de reacties van acht lidstaten op deze “reasoned opinions” onvoldoende werden geacht, heeft de Commissie deze lidstaten nu voor het Hof van Justitie gedaagd.
Nederland
Hoewel Nederland niet tot deze acht lidstaten behoort, loopt de inbreukprocedure tegen Nederland nog steeds en is het dus mogelijk dat ook Nederland voor het Hof van Justitie wordt gedaagd. De Nederlandse implementatiewet, de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk), trad namelijk slechts gedeeltelijk in werking op 18 februari 2023. Bepaalde (verplichte) onderdelen van de wet zijn nog niet in de huidige versie van de Wbk opgenomen. Deze onderdelen zien onder meer op de mogelijkheden tot het doen van een anonieme melding en de uitbreiding van sanctiemogelijkheden voor het Huis voor Klokkenluiders in geval van bijvoorbeeld benadeling door een werkgever van een beschermde melder.
Een initiatiefnota van 14 april 2022, ingediend door Kamerlid Omtzigt, bevat voorstellen voor de implementatie van de destijds nog te verwerken onderdelen. Deze voorstellen zijn nu nog maar voor een deel verwerkt in de huidige Wbk. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een Kamerbrief van 29 juni 2022 en in een nota naar aanleiding van het nader verslag, ontvangen op 1 november 2022, het voornemen geuit de nader te onderzoeken en te verwerken onderdelen te betrekken bij het volgende wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Huis voor Klokkenluiders (de voorganger van de Wbk). In laatstgenoemde nota wordt aangegeven dat dit volgende wetsvoorstel driekwart jaar na 24 januari 2023 (de dag waarop de Eerste Kamer het wetsvoorstel voor de Wbk aannam) voor consultatie gereed kan zijn.
Spoed is geboden bij deze laatste wijzigingen van en aanvullingen op de Wbk, gelet op de kennelijke proactieve houding van de Commissie in het kader van de aangespannen inbreukprocedures.
Bij onduidelijkheid over de oude situatie luistert het formuleren van herstelmaatregelen in een last extra nauw – Remko Wijling
Relevantie
Een last moet zo worden geformuleerd, dat degene aan wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat er gedaan of nagelaten moet worden om een overtreding te beëindigen. Dat lijkt glashelder, maar in de praktijk gaat dit nog wel eens mis.
Formuleren herstelmaatregel(en)
Als bijvoorbeeld de situatie waarin de overtreding zelf niet (meer) ter discussie staat, maar het ook voor het bevoegd gezag niet duidelijk is hoe de oude situatie – dus voor de overtreding – er nu precies uitzag, dan kan niet (zonder meer) als herstelmaatregel in de last worden geëist dat herstel naar de oude situatie moet plaatsvinden. De rechtszekerheid verzet zich tegen een dergelijke formulering omdat dan niet duidelijk is welke maatregelen getroffen moeten worden, zo ondervond ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden in een uitspraak van de Afdeling van 23 februari jl. Het college moet het huiswerk opnieuw doen, en bezien of nu wel licht in de duisternis kan worden gebracht bij het formuleren van de last.
Het formuleren van herstelmaatregelen luistert dus (extra) nauw in situaties waarin niet zonder meer duidelijk is wat de oude situatie voor de overtreding is geweest. Het doen van gedegen onderzoek voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een last – zo nodig aan de hand van oude tekeningen en/of foto’s – kan dan helpen. Blijft de oude situatie onduidelijk, dan heeft dit (vaak) ook consequenties voor de herstelmaatregelen die kunnen worden verlangd van een overtreder. Het terugbrengen naar de oude toestand is dan niet zonder meer mogelijk. Wel kan – zo nodig in overleg met de overtreder – worden bezien welke concrete maatregelen nodig zijn om de overtreding te beëindigen en/of te komen tot een aanvaardbare situatie en kunnen deze concrete maatregelen worden voorgeschreven in de last.
De dienstenrichtlijn in relatie tot beperkende maatregelen in wijzigingsbevoegdheden – Olga de Vries
Relevantie
In een uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023 bevestigt de Afdeling – in lijn met de eerdere uitspraken over artikel 15 van de Dienstenrichtlijn – dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen ook kritisch moeten kijken naar de onderbouwing van beperkende maatregelen in wijzigingsbevoegdheden. Ook deze maatregelen moeten de evenredigheidstoets kunnen doorstaan, en zijn voorzien van een dragende motivering en onderbouwing op dit punt.
Samenvatting
De uitspraak van de Afdeling ziet op het bestemmingsplan ‘Cityplan Heerlen’ dat enkele oudere bestemmingsplannen voor de binnenstad van Heerlen vervangt. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt onder meer het aantal vierkante meters aan winkels en kantoren in de binnenstad door de gemeenteraad teruggebracht naar 12.000 m2. Deze vierkante meters kunnen nog verder teruggebracht worden naar 8.000 m2 op basis van een wijzigingsbevoegdheid.
De eigenaar van het plaatselijke winkelcentrum vindt de beperking onterecht en stelt dat de planregeling en de wijzigingsbevoegdheid in strijd zijn met artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn dat rechtstreekse werking heeft. Dit artikel bepaalt voor zover relevant dat beperkende maatregelen moeten voldoen aan het vereiste van evenredigheid. De eigenaar stelt dat de beperking niet aan dit vereiste voldoet, omdat alle winkelruimte inmiddels is verhuurd en er dus geen noodzaak is het aantal vierkante meters te beperken. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de planregeling noodzakelijk is om onaanvaardbare leegstand in de binnenstad van Heerlen tegen te gaan, zodat de leefbaarheid verbetert.
De Afdeling beoordeelt in de uitspraak of de planregel geschikt is voor het tegengaan van onaanvaardbare leegstand in de gehele binnenstad en niet verder gaat dan nodig is. Die beoordeling vindt – conform de vaste lijn van de Afdeling – plaats aan de hand van een analyse met specifieke gegevens die de Afdeling in staat stelt om objectief te beoordelen of de planregel de toets der kritiek kan doorstaan. In dit geval acht de Afdeling de onderbouwing van de gemeenteraad op basis van een memo van BRO voldoende voor het oordeel dat de planregel zelf aan het evenredigheidsvereiste voldoet. De wijzigingsbevoegdheid in de planregels voldoet echter niet aan dit vereiste, aldus de Afdeling. Daartoe wordt overwogen dat de wijzigingsbevoegdheid slechts gebaseerd is op een indicatieve omvang van het aantal gewenste vierkant meters uit de Structuurvisie. Dit betreft geen analyse met specifieke gegevens en ook het memo van BRO bevat deze analyse voor de wijzigingsbevoegdheid niet. In het memo wordt namelijk slechts ingegaan op de minder vergaande beperking van het aantal vierkante meters. Het bestemmingsplan wordt dan ook vernietigd voor zover dit ziet op de wijzigingsbevoegdheid.
Overigens sneuvelt dit bestemmingsplan ook op andere punten vanwege strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De gemeente(raad) zal dus terug naar de ruimtelijke tekentafel moeten
Bedrijfsongeval: rechtbank legt aanzienlijk hogere boete op dan geëist – Laura Hinrichs
Relevantie
Als een strafzaak voor de rechter wordt gebracht, dan blijft het aan de rechter om bij een eventuele veroordeling de straf te bepalen. Het recente vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2023 toont aan dat de rechtbank een aanzienlijk hogere straf op kan leggen dan door het Openbaar Ministerie geëist. Voor een verdachte kan het daarom van belang zijn om bij het Openbaar Ministerie af te tasten of een buitengerechtelijke afdoening tot de mogelijkheden behoort.
Samenvatting
De strafzaak die zich voor de rechtbank Oost-Brabant afspeelde betrof een dodelijk bedrijfsongeval. In dat kader werd het bedrijf vervolgd voor het overtreden van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet. In dit artikel staat kort gezegd een zorgplicht opgenomen voor bedrijven.
Het Openbaar Ministerie eiste een geldboete ter hoogte van EUR 30.000,–. Hoewel sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn, achtte de officier van justitie dat hieraan geen gevolg moest worden gegeven bij de oplegging van de straf.
De rechtbank komt – anders dan door de verdediging werd bepleit – tot een veroordeling. Anders dan de eis van het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank echter een geldboete opgelegd ter hoogte van EUR 75.000,–. Daarbij is wel rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Indien geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding, zou een geldboete van EUR 80.000,– zijn opgelegd, zo volgt uit het vonnis.
Welke redenen worden door de rechtbank genoemd om tot deze straf te komen? Door de rechtbank is meegenomen dat eerder soortgelijke ongevallen (zonder dodelijke afloop) hebben plaatsgevonden binnen het bedrijf. Het betreft een serieus verwijt en de draagkracht van de rechtspersoon is niet gering. In het voordeel van het bedrijf is daarentegen meegewogen dat i) goed en frequent contact is onderhouden met de nabestaanden en ii) de financiële verplichtingen door de rechtspersoon zijn voldaan.
Bij motivering van de straf is het opvallend dat de rechtbank ook heeft overwogen dat er geen andere mogelijkheid is dan het opleggen van een geldboete, omdat de verdachte een rechtspersoon is. Hoewel er doorgaans inderdaad voor wordt gekozen om een rechtspersoon een boete op te leggen, hebben rechters ook de mogelijkheid om bijkomende straffen op te leggen. Zo bestaat de mogelijkheid om rechtspersonen geheel of gedeeltelijk stil te leggen voor ten hoogste één jaar of de uitspraak niet-anoniem te publiceren.
Inwerkingtreding Wet bescherming klokkenluiders betekent nu ook verplichtingen voor private werkgevers met 250 werknemers of meer – Fleur le Roy
Relevantie
De Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) is op 18 februari 2023 in werking getreden. Dit betekent concreet dat private werkgevers met 250 werknemers of meer nu verplicht zijn te voldoen aan de vereisten uit deze wet. Private werkgevers met 50 tot en met 249 werknemers moeten uiterlijk op 17 december 2023 hun meldbeleid en -kanalen op orde te hebben. Publieke werkgevers, waaronder de rijksoverheid, gemeenten, provincies, waterschappen en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, moeten al sinds 17 december 2021 aan de nieuwe eisen van de EU-klokkenluidersrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/1937) voldoen en nu ook aan die van de Wbk.
De nieuwe Wbk voorziet onder meer in waarborgen en beschermingsmaatregelen die de positie van melders moeten versterken. Voldoen aan de verplichtingen uit de Wbk leidt tot het verkleinen van risico’s op boetes of andersoortige sanctionering, reputatie- en andere (financiële) schade. Ook draagt het hebben van (een) conform(e) meldbeleid en -kanalen bij aan een “veilige meldcultuur”, waardoor werkgevers met de op basis van meldingen en nader onderzoek verkregen informatie i) adequatere risicoanalyses kunnen uitvoeren, ii) adequater beleid om risico’s te mitigeren kunnen opstellen, iii) kunnen bijdragen aan een integere bedrijfsvoering in het algemeen en niet te vergeten, iv) een veilige werkomgeving voor werknemers creëren. Daarbij kan een uitgebreid en effectief meldbeleid in het geval van een vervolging door het Openbaar Ministerie positief uitpakken voor de werkgever. Zo kan het meewegen bij de keuze voor de afdoeningsmodaliteit of leiden tot oplegging van een minder zware straf.
Lees in de nieuwsbrief van vorige maand een aantal belangrijke verplichtingen uit de Wbk.