Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief juni/juli 2022
Inhoud
1. Standaardboete op de schop – Frank van Ardenne
2. Benadeelde partij is geen procespartij – Laura Hinrichs & Elise van Kluijve
3. Frank van Ardenne reageert op Rijnmond.nl op pilot Politie Eenheid Rotterdam met videosurveillance op straat
4. Evenredigheidstoets bij pandsluitingen steeds meer uitgekristalliseerd – Remko Wijling
5. Procesafspraken in belang der wet? – Frank van Ardenne & Laura Hinrichs
6. Het vervolg: Van slecht levensgedrag? Goede motivering is vereist – Remko Wijling
7. In geval van nood – Frank van Ardenne
8. Vervolging projectontwikkelaar na fout gespecialiseerde aannemer – Elise van Kluijve
Standaardboete op de schop – Frank van Ardenne
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich vandaag opnieuw uitgesproken over de vraag of de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2017 de toets der kritiek kan doorstaan. Evenals in 2015, komt de Afdeling tot de conclusie dat dit niet het geval is. De Beleidsregel maakt namelijk ten onrechte geen onderscheid in de mate waarin een overtreding aan een overtreder kan worden verweten.
Dat de mate van verwijtbaarheid een rol speelt bij de vraag welk boetebedrag passend en geboden (en dus evenredig is), is al eerder uitgemaakt door de Centrale Raad van Beroep in een serie uitspraken over de gevolgen van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in bijstandszaken (Fraudewet).
De Afdeling zoekt nu uitdrukkelijk aansluiting bij de door de Centrale Raad in deze uitspraken geformuleerde uitgangspunten. De Afdeling neemt 100% van het boetenormbedrag als uitgangspunt in het geval van opzet en 75% van dat bedrag indien sprake is van grove schuld bij de overtreder. Is er geen sprake van opzet of grove schuld, dan is 50% van het boetenormbedrag een passend uitgangspunt en bij verminderde verwijtbaarheid is dat 25% van het boetenormbedrag. In het geval van opzet of grove schuld, is het in den beginne aan (i.c.) de Nederlandse Arbeidsinspectie om aan te tonen dat hiervan sprake is. In het geval van verminderde verwijtbaarheid is de overtreder aan zet.
Voor overtreders is het dus zaak om in een zo vroeg mogelijk stadium de verminderde verwijtbaarheid te onderbouwen en onder de aandacht van de Arbeidsinspectie te brengen, door bijvoorbeeld aan te geven onder welke omstandigheden de overtreding is begaan en welke corrigerende maatregelen zijn genomen. Voor de Arbeidsinspectie is het van belang om – in het geval van een vermoeden van verzwarende omstandigheden – deze omstandigheden in een zo vroeg mogelijk stadium te onderzoeken en te onderbouwen.
Benadeelde partij is geen procespartij – Laura Hinrichs & Elise van Kluijve
Relevantie
In het strafproces zijn slechts de verdediging en het Openbaar Ministerie (‘OM’) bevoegd om hoger beroep in te stellen. Een benadeelde partij heeft die mogelijkheid uitdrukkelijk niet. Zodra een benadeelde partij bij de civiele rechter de Staat vordert tot het instellen van hoger beroep, dient deze civiele rechter het vonnis van de strafrechter te waarborgen en kan het vervolgingsmonopolie van het OM niet zonder meer worden doorbroken.
Samenvatting
In een strafzaak heeft de dochter van de benadeelde partij gebruik gemaakt van het spreekrecht. De dochter gaf aan dat zij zich onder meer uit zou laten over wat er gebeurd was en wat er op de videobeelden te zien was. De politierechter merkte daarover op dat het aan de officier van justitie, de raadsman en de rechter is om zich over de bewijsvraag te buigen. De dochter gaf daarop aan dat het spreekrecht dat haar toekomt onbeperkt is. De politierechter heeft de dochter van eiseres hierop verzocht zich te beperken tot de invloed van het tenlastegelegde op haar moeder.
De politierechter heeft na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het OM had ook voor vrijspraak gerekwireerd. Het OM is toen namens de benadeelde partij verzocht hoger beroep in te stellen om het spreekrecht op volwaardige manier uit te kunnen uitoefenen. De officier van justitie zou reeds afstand hebben gedaan van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen.
De benadeelde partij heeft hierop een kort geding aangespannen tegen de Staat waarin zij (nu als eiseres aangeduid) veroordeling van de Staat vordert tot het tijdig instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter. Aangezien het OM mede de rechten van de benadeelde partij dient te waarborgen, zou het OM onrechtmatig handelen door onder voormelde omstandigheden af te zien van het door eiseres gewenste hoger beroep, waarmee de aan haar toekomende rechten haar alsnog zouden worden ontnomen.
De voorzieningenrechter wijst op 4 juli 2022 de vordering toe. Daartoe wordt geoordeeld dat het spreekrecht is beperkt en dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet is gebleken dat het OM ter zitting afstand heeft gedaan van het instellen van hoger beroep. Hierom is de beslissing van het OM gebaseerd op evident onjuiste feitelijke gronden en in redelijkheid niet navolgbaar. Het instellen van hoger beroep met inachtneming van het feit dat eiseres in strijd met de wet in haar spreekrecht is beperkt, leidt ook niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid. Ter zekerstelling van de rechten van eiseres wordt de Staat opgedragen tot het instellen van hoger beroep. Het OM kan vervolgens bepalen of het hoger beroep dient te worden gehandhaafd of kan worden ingetrokken.
Met inachtneming van dit oordeel, heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep werd echter weer ingetrokken. Hierop heeft eiseres opnieuw een procedure tegen de Staat aangespannen. De voorzieningenrechter wijst bij uitspraak van 18 juli 2022 de vorderingen van eiseres af. De beslissing om het hoger beroep niet te handhaven is niet onnavolgbaar of volstrekt onbegrijpelijk gemotiveerd. Afwegingen die het OM maakt bij de beslissing tot het al dan niet instellen van hoger beroep dienen in beginsel te worden gerespecteerd.
In hoger beroep bekrachtigt het gerechtshof dit vonnis bij uitspraak van 21 juli 2022. Het OM heeft eiseres het recht op een eerlijk proces niet ontnomen. Daarbij was de civiele rechter niet gerechtigd om het vervolgingsmonopolie van het OM te doorbreken. Bovendien is eiseres in de strafzaak deelnemer aan het strafproces als benadeelde partij, maar geen procespartij. Een benadeelde partij heeft ook uitdrukkelijk geen bevoegdheid om zelf hoger beroep in te stellen. Die mogelijkheid bestaat slechts voor de verdediging en het OM.
Kortom, het OM behoeft geen hoger beroep in te stellen, ondanks de expliciete wens van eiseres. Op grond van het vervolgingsmonopolie is het aan het OM om te bepalen of (verdere) vervolging opportuun is.
Frank van Ardenne reageert op Rijnmond.nl op pilot Politie Eenheid Rotterdam met videosurveillance op straat
Lees dit artikel op Rijnmond.nl.
Evenredigheidstoets bij pandsluitingen steeds meer uitgekristalliseerd – Remko Wijling
In uitspraken van de Afdeling tekent zich een steeds duidelijker lijn af over de vraag hoe wordt getoetst aan de evenredigheid in het geval van pandsluitingen. Een burgemeester zal concreet en naar de specifieke situatie moeten motiveren waarom zowel een sluiting als de gekozen duur van die sluiting noodzakelijk en evenredig is. Dat gaat lang niet altijd goed.
In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:1741 van 22 juni jl. buigt de Afdeling zich over een sluitingsbesluit van de burgemeester van Schiedam. De burgemeester had een pand kortdurend gesloten omdat daar een onvergunde seksinrichting was aangetroffen. De vervolgsluiting voor de duur van 3 maanden kon de toets der kritiek van de Afdeling echter niet doorstaan. De Afdeling overwoog – kort gezegd – dat met de noodzaak en evenredigheid van de kortdurende sluiting niet ook reeds de noodzaak en evenredigheid van de opvolgende sluiting voor een langere duur was gegeven. De overtreding was (zeer) kortdurend, namelijk enkele dagen. Verder had de eigenaar van de woning – die de woning te goeder trouw via Airbnb had verhuurd en geprobeerd had zorgvuldig te handelen – direct de nodige maatregelen genomen, waaronder het niet langer te huur aanbieden van de woning. Hierdoor was het recidivegevaar fors afgenomen. Een verdergaande sluiting viel onder die omstandigheden niet evenredig te noemen. (https://lnkd.in/ezFs2upQ)
In een uitspraak van eveneens 22 juni jl. (ECLI:NL:RVS:2022:1765) trof een sluiting ex artikel 13B Opiumwet door de burgemeester van Waadhoeke hetzelfde lot. Door de burgemeester was reeds ter zitting aangegeven dat zijn beleid ‘sluiten, tenzij’ niet meer houdbaar was. Ter zitting is vervolgens het brandgevaar vanwege de aantroffen hennepplanten met toebehoren opgevoerd als voornaamste reden om de sluiting toch in stand te laten. De Afdeling gaat niet mee in deze redenering van de burgemeester. Brandgevaar kan een rol spelen bij de vraag of een woning ex artikel 13B Opiumwet gesloten dient te worden, maar is op basis van dit artikel geen zelfstandige sluitingsgrond. Artikel 13B Opiumwet ziet niet primair op brandgevaar. Om brandgevaar tegen te gaan beschikt de burgemeester over andere bevoegdheden, zoals artikel 17 Woningwet. Ook deze sluiting viel wat betreft duur en motivering daarvan niet evenredig te noemen. (https://lnkd.in/eDhqYfEZ)
Een sluitingsbesluit vraagt dus een op de concrete zaak toegesneden motivering. Daarbij is onder meer informatie die ziet op de woning, de wijk of de ervaren overlast van belang. Daarnaast dient een inzichtelijke belangenafweging te worden gemaakt, waarbij de inspanningen verricht door de overtreder moeten worden meegenomen.
Tot slot roept het standpunt van de burgemeester van Waadhoeke over de houdbaarheid van zijn beleid de vraag op of soortgelijk beleid van enkele grote gemeenten zoals Rotterdam de toets der kritiek kan blijven doorstaan. De tijd zal dat leren.
Procesafspraken in belang der wet? – Frank van Ardenne & Laura Hinrichs
Column van Frank van Ardenne en Laura Hinrichs op Bijzonder Strafrecht: “Procesafspraken in belang der wet?”. In deze column wordt uitvoerig ingegaan op de conclusie van procureur-generaal Bleichrodt, die cassatie in belang der wet heeft ingesteld om de Hoge Raad een oordeel te laten vormen over procesafspraken en de verenigbaarheid daarvan in de strafrechtspleging.
Het vervolg: Van slecht levensgedrag? Goede motivering is vereist – Remko Wijling
Nadat de Afdeling bij uitspraak van 25 mei jl. (ECLI:NL:RVS:2022:1493) het nieuwe beoordelingskader voor ‘slecht levensgedrag’ uiteenzette (zie ook onze nieuwsbrief van mei), was het wachten op uitspraken van de Afdeling waarin dit beoordelingskader verder zou worden toegepast. Deze uitspraken zijn inmiddels beschikbaar en ook uit de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus jl. (ECLI:NL:RVS:2022:2247) volgt van een motiveringsopgaaf voordat ‘slecht levensgedrag’ door een burgemeester aan een besluit ten grondslag kan worden gelegd.
In dit concrete geval was een drank- en horecavergunning geweigerd door de burgemeester van Nijmegen op grond van slecht levensgedrag. De betrokken exploitant had een aantal registraties op zijn naam staan die – voornamelijk – verband hielden met een hennepkwekerij die eerder in een pand van deze exploitant was aangetroffen. Dit gegeven alleen was volgens de burgemeester al genoeg om slecht levensgedrag aan te nemen.
De Afdeling beoordeelt dit standpunt van de burgemeester naar het in de uitspraak van 25 mei jl. vastgestelde toetsingskader, en stelt vast dat de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, door de burgemeester niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk. De Afdeling overweegt vervolgens dat voorstelbaar is dat de betrokkenheid van een exploitant bij een hennepkwekerij een antecedent is dat leidt tot het standpunt dat een leidinggevende van een horecabedrijf van slecht levensgedrag is en dat op grond daarvan een vergunning moet worden geweigerd. Het enkele feit dat een exploitant als overtreder is aangemerkt, is echter niet voldoende. Dat zegt namelijk niets over zijn feitelijke en daadwerkelijke betrokkenheid bij de hennepkwekerij. Nu de burgemeester dit niet nader had onderzocht, kan zijn besluit de toets der kritiek van de Afdeling niet doorstaan.
Ook uit deze uitspraak van de Afdeling volgt van de opgaaf voor de burgemeester om te motiveren waarom de geconstateerde feiten en omstandigheden i) relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf en vooral ii) in het concrete geval leiden tot de aanname dat sprake is van slecht levensgedrag. Deze laatste toets luistert nauw, en het opstellen van specifiek horecabeleid kan daarbij nuttig zijn.
In geval van nood – Frank van Ardenne
In het geval van (de vrees voor) ernstige wanordelijkheden, rampen of een oproerige beweging is een burgemeester bevoegd om een noodbevel uit te vaardigen. Dat volgt uit artikel 175 Gemeentewet. In het noodbevel worden vervolgens de maatregelen omschreven die de burgemeester nodig acht ter handhaving van de openbare orde of ter voorkoming van het gevaar. Tegen overtreding van die maatregelen kan vervolgens worden opgetreden, ook door strafvervolging. Voorwaarde is uiteraard wel dat de overtreden maatregel i) daadwerkelijk diende ter handhaving van de openbare orde of voorkoming van het gevaar en ii) de maatregel ook nauwkeurig genoeg was omschreven. Voor een betrokkene diende wel duidelijk te zijn wat van hem/haar wordt verlangd.
Er zal weinig twijfel bestaan over de vraag of de zogenoemde ‘coronarellen’ die vorig jaar plaatsvonden op de Coolsingel in Rotterdam kunnen worden omschreven als ernstige wanordelijkheden. Dat was overduidelijk het geval, zodat over de bevoegdheid van de burgemeester tot het uitvaardigen van een noodbevel weinig discussie zal bestaan. Toch gaat het vervolgens mis bij de vervolging van overtreders van de in het noodbevel neergelegde maatregelen. De omschrijving van enkele van deze maatregelen was namelijk (veel) te ruim om betrokkenen enkel vanwege hun aanwezigheid in het gebied waarop het noodbevel zag te vervolgen. De maatregel dient als gezegd namelijk wel daadwerkelijk te dienen ter handhaving van de openbare orde en voldoende concreet omschreven te zijn.
De te ruime omschrijving heeft (voor nu) geleid tot het sepot van 32 strafzaken. Of tegen het noodbevel ook bestuursrechtelijke rechtsmiddelen zijn aangewend is onbekend, maar als dat het geval is wordt het interessant of de bestuursrechter tot eenzelfde oordeel zal komen.
Vervolging projectontwikkelaar na fout gespecialiseerde aannemer – Elise van Kluijve
Relevantie
Uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 mei 2022 kan worden afgeleid dat het inschakelen van een gespecialiseerde aannemer een projectontwikkelaar nog niet ontslaat van de plicht om er zorg voor te dragen dat niet in strijd met een aan hem verleende vergunning wordt gehandeld. Vertrouwen op de expertise van een gespecialiseerd bedrijf is niet genoeg om strafrechtelijke vervolging te voorkomen.
Samenvatting
De verdachte rechtspersoon in deze zaak is een projectontwikkelaar. De verdachte heeft voor de uitvoering van een project een gespecialiseerde aannemer ingeschakeld. Deze aannemer heeft op zijn beurt weer onderaannemers ingeschakeld. Een van de onderaannemers heeft ten behoeve van de bouw bomen gekapt. Deze kapwerkzaamheden zijn verricht in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning waarvan de verdachte vergunninghouder was. De vraag die centraal staat in deze uitspraak is of de verboden gedraging aan de verdachte rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
Volgens vaste rechtspraak kan een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Of zulks het geval is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De gedraging moet zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan kan sprake zijn indien het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon en/of om een gedraging die past binnen de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon en/of om een gedraging die de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening en/of om een gedraging waarvan de rechtspersoon erover vermocht beschikken of deze al dan niet zou plaatsvinden en blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard dan wel placht te worden aanvaard. Onder dit aanvaarden wordt mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de gedraging.
Het hof heeft in deze zaak geoordeeld dat de verboden gedragingen zijn verricht in de sfeer van de verdachte rechtspersoon. De vergunning is immers op naam van de verdachte aangevraagd en verleend en stond ook ten tijde van de werkzaamheden op naam van de verdachte. De werkzaamheden werden in opdracht van de verdachte uitgevoerd. Het verlenen van dergelijke opdrachten past binnen de normale bedrijfsvoering van de verdachte rechtspersoon en het verrichten van de kapwerkzaamheden in strijd met de vergunningsvoorschriften is de verdachte rechtspersoon dienstig geweest. Hierom kan de verboden gedraging van het overtreden van de vergunningsvoorschriften aan de verdachte worden toegerekend.
De raadsman van de verdachte heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. De verdachte heeft er door inschakelen van een gespecialiseerde aannemer alles aan gedaan om te voldoen aan de op haar rustende zorgplicht dat niet in strijd met de vergunningsvoorschriften zou worden gehandeld. De verdachte treft geen enkel verwijt. Het hof heeft dit verweer verworpen. Ondanks de voorschriften die aan de verleende omgevingsvergunning waren verbonden, heeft de verdachte op geen enkel moment over de uit te voeren werkzaamheden overleg gevoerd. Noch heeft enige vorm van controle of instructie plaatsgevonden met betrekking tot de naleving van de vergunningsvoorschriften. Naar het oordeel van het hof is de verdachte tekort geschoten in het betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op voorkoming van de verboden gedraging. Dat de verdachte een gespecialiseerde aannemer heeft ingeschakeld en op de expertise van dat bedrijf heeft vertrouwd, ontslaat de verdachte niet van de zorgplicht die voortvloeit uit de hoedanigheid van vergunninghouder en de aan de vergunning gekoppelde voorschriften.
Gelet op de in verband met het bewezenverklaarde getroffen maatregelen binnen de verdachte rechtspersoon, heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen. Door middel van betere aansturing gaat de rechtspersoon voortaan secuurder om met toezicht op de naleving van vergunningsvoorschriften.