De rechtbank Oost-Brabant legt aan een onderneming een ‘substantiële sanctie’ op, vanwege het in strijd handelen met haar veiligheidsvoorschriften, waardoor een gevaar is ontstaan voor de werknemers en de omgeving. Deze uitspraak laat zien dat het ondernemingen (zeer) kwalijk kan worden genomen als zij de regels ter bescherming van het milieu en de gezondheid van de mensen (werknemers, maar ook in de brede zin van het woord) onvoldoende naleven.
De rechtbank overweegt in het kader van de op te leggen straf:
“Uit Europese regelgeving aangaande het milieu volgt dat de op te leggen sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend dient te zijn. De rechtbank acht een geldboete van de vijfde categorie niet passend en legt daarom een geldboete van de zesde categorie op. Dit is mogelijk, omdat verdachte een rechtspersoon is. Gelet op de aard, de ernst en de omvang van het bewezen verklaarde feit is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat oplegging van een geldboete op grond van artikel 23, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat ten tijde van het plegen van het hiervoor bewezen verklaarde feit gold, ook gelet op de in de hiervoor genoemde verordening vermelde strafdoelen, een passende bestraffing toelaat. Met de hierna op te leggen geldboete beoogt de rechtbank een sanctie van substantiële omvang, die het belang van naleving van regels ter bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen onderstreept en die verdachte ertoe zal bewegen prudent met die belangen om te gaan, ook wanneer dat voor de bedrijfsmatige en economische belangen van het bedrijf nadelig is. De sanctie benadrukt tevens de noodzaak dat verdachte tenminste de door haarzelf opgestelde veiligheidsregels dient na te leven.”