Verklaringen die ten grondslag worden gelegd aan een bestuurlijke boete dienen voldoende betrouwbaar te zijn. Indien in dit verband personen worden gehoord die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, is het nodig om te voorzien in de nodige waarborgen. Denk hierbij aan de inzet van een (al dan niet beëdigde tolk) en het voorhouden van wel voorlezen van de verklaringen ter verificatie daarvan. Ook dient in het geval gebruik wordt gemaakt van een formulier voor het afleggen van een verklaring duidelijk te zijn wie dit formulier heeft ingevuld.
In een uitspraak van de Raad van State van 20 augustus 2025 volgt dat een aantal verklaringen dat ten grondslag was gelegd aan een overtreding van de Wml niet aan deze minimale eisen voldeed. Zo was onduidelijk wie wat had ingevuld op een formulier en was geen gebruikgemaakt van een tolk. De inhoud van deze verklaringen werd verder gemotiveerd betwist.
Onder deze omstandigheden komt de Afdeling tot het oordeel dat er zodanige twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de verklaringen die in de boeterapporten zijn opgenomen dat deze niet aan de vaststelling van de overtreding van de Wml ten grondslag kunnen worden gelegd. Omdat er geen ander bewijs voorhanden is, kan deze boete geen standhouden. Dit heeft uiteindelijk nog een bijkomend voordeel voor appellant. Omdat de redelijke termijn is overschreden en ten aanzien van deze boete geen matiging meer mogelijk is, komt aan hem een vergoeding vanwege deze overschrijding toe.
Tot slot komt appellant niet helemaal ongeschonden uit de strijd. Een eveneens aan appellant opgelegde boete vanwege een overtreding van de Atw kan de toets der kritiek van de Afdeling wel doorstaan.