De motivering van het oordeel dat een exploitant van een horecabedrijf van slecht levensgedrag is, dient aan specifieke voorwaarden te voldoen. Als geen sprake is van een wettelijke regeling, beleidsregel of beleidsstuk waarin is gespecificeerd wat slecht levensgedrag is, wordt het toetsingskader gevormd door de uitspraak van de Raad van State van 25 mei 2022.
Uit deze uitspraak volgt dat moet worden gemotiveerd i) waarom de concrete feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel ‘slecht levensgedrag’ relevant zijn voor (i.c.) de exploitatie van een horecabedrijf, ii) hoe een betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij gelet op de concrete feiten en omstandigheden niet van slecht levensgedrag mocht zijn en dit ook evident is en iii) waarom de concrete feiten en omstandigheden niet gering zijn en ondanks tijdsverloop nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van een betrokkene.
Met de rechtbank was de Afdeling in een uitspraak van 2 juli 2025 van oordeel de burgemeester van Gemeente Oosterhout niet aan de eerste twee voorwaarden had voldaan en een aanvraag om een exploitatievergunning ten onrechte was geweigerd. De burgemeester had ten aanzien van een betrokkene wel een groot aantal feiten en omstandigheden benoemd, maar de ‘waar rook is, is vuur’ benadering van de burgemeester is volgens de Afdeling onvoldoende concreet om te motiveren waarom deze persoon niet als leidinggevende van een horecaonderneming kon fungeren. In het verlengde hiervan, oordeelt de Afdeling dat ook niet aan de tweede voorwaarde is voldaan. Slechts ten aanzien van de derde voorwaarde volgt de Afdeling de burgemeester wel, omdat de feiten niet gering waren en het tijdsverloop kort was. Dit is echter onvoldoende om een weigering op te baseren.
Omdat de burgemeester in beroep al met hetzelfde oordeel was geconfronteerd, was hangende het hoger beroep een nieuw besluit genomen. Ter voorbereiding op dit nieuwe besluit had de burgemeester feiten en omstandigheden die hadden plaatsgevonden voor de aanvraag om een exploitatievergunning getoetst aan een beleidsregel die eerst hangende hoger beroep tot stand was gekomen. In deze beleidsregel stond beschreven hoe de burgemeester slecht levensgedrag beoordeelt. Dit leverde opnieuw een weigering op. Ook dit nieuwe besluit kan – terecht – de toets der kritiek van de Afdeling niet doorstaan. Uit artikel 10 van de Dienstenrichtlijn volgt namelijk dat een dienstverlener vooraf kennis moet kunnen nemen van de gehanteerde vergunningsvoorwaarden. Daarvan was in dit geval geen sprake nu het nieuwe beleid pas na de aanvraag en hangende hoger beroep tot stand was gekomen.
De Afdeling stuurt de burgemeester weer opnieuw naar de tekentafel met een duidelijke boodschap. Namelijk dat een eventuele nieuwe weigering (veel) beter gemotiveerd zal moeten worden. Of deze motivering kan worden gegeven, is gelet op de uitspraak zeer de vraag.