Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief juni 2023
Inhoud
1. Ook zwaar vuurwerk is straks mogelijk voldoende voor sluiting pand – Remko Wijling
2. Geen werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet – Laura Hinrichs
3. Sepot als de perfecte afdoening van een strafzaak of juist een gevaarlijke valkuil? – Frank van Ardenne & Laura Hinrichs
4. Gemeente Rotterdam pakt verkeersaso’s aan – Remko Wijling
5. Bewijslast bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming – Olga de Vries
6. Het strafrechtelijke functioneel daderschap in het bestuursrecht: de gevolgen – Remko Wijling
7. Witwassen en het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”: een toepassing van de drietrapsraket in de bewijslastverdeling – Fleur le Roy
8. Explosieven in de kelderbox hoeven niet tot rechtmatige sluiting te leiden – Remko Wijling & Laura Hinrichs
9. Wanneer ben je werkgever onder de Wml? – Remko Wijling
10. Herhaalde sluiting vraagt steeds zwaardere motivering – Remko Wijling
11. Reactie op (initiatief)wetsvoorstel “Participatiewet in Balans” – Remko Wijling en Mark Husen
HOok zwaar vuurwerk is straks mogelijk voldoende voor sluiting pand – Remko Wijling
Terwijl in Rotterdam en omgeving explosie 74 en 75 van dit jaar plaatsvonden, is door de Tweede Kamer een motie aangenomen om zwaar vuurwerk (categorie F4) onder de Wet Wapens en Munitie te brengen.
Nu is bezit van zwaar vuurwerk al strafbaar, maar als deze motie uiteindelijk tot een wetswijziging leidt, wordt het voor een burgemeester makkelijker om een pand te sluiten na het aantreffen van zwaar vuurwerk. Ook wordt hiermee de mogelijkheid geopend om tijdens preventieve fouilleeracties te controleren op zwaar vuurwerk.
Of de motie uiteindelijk leidt tot een wetswijziging moet nog worden afgewacht, maar het zou wel een goede stap zijn. In ieder geval in Rotterdam en omgeving is het gebruik van zwaar vuurwerk (fors) toegenomen bij aanslagen op panden, en ieder extra instrument in de gereedschapskist van een burgemeester om (preventieve) maatregelen te nemen is dan welkom.
Geen werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet – Laura Hinrichs
Relevantie
Als het Openbaar Ministerie bij een bedrijfsongeval overgaat tot een strafrechtelijke vervolging, dan zien wij in de praktijk doorgaans dat een rechtspersoon wordt aangesproken die als werkgever heeft te gelden op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit komt mede door de ruime formulering van het werkgeversbegrip in de Arbeidsomstandighedenwet. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch sprak in een arrest van 2 juni 2023 een rechtspersoon echter vrij voor het overtreden van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet, omdat aan het werkgeversbegrip niet was voldaan. Als geen sprake is van een ‘werkgever’ kan aan een overtreding van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet niet worden toegekomen. Dit artikel legt immers op de werkgever een zorgplicht.
Samenvatting
Een werknemer (het slachtoffer in deze zaak) was samen met zijn collega’s verantwoordelijk voor het plaatsen, corrigeren en verwijderen van ’twistlocks’ voor het laden van containers op een schip door een stuwadoorsbedrijf. Tijdens deze werkzaamheden is het slachtoffer bekneld geraakt tussen containers.
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens een rechtspersoon strafrechtelijk aangesproken voor dit bedrijfsongeval. Uit het uittreksel van de KvK van deze verdachte rechtspersoon is gebleken dat de werkzaamheden met name zien op het uitlenen van bemanningen. Tussen de verdachte rechtspersoon en het slachtoffer is een zee-arbeidsovereenkomst gesloten, die in de visie van het gerechtshof beschouwd kan worden als een uitzendovereenkomst. Het slachtoffer is door de verdachte rechtspersoon ter beschikking gesteld aan een scheepsbeheerder om aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten.
Ten tijde van het ongeval was het slachtoffer aan boord. Het slachtoffer was door de verdachte rechtspersoon ter beschikking gesteld aan een scheepsbeheerder om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de scheepsbeheerder. Van ‘werkgever’ in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet kan niet worden gesproken ten aanzien van de verdachte rechtspersoon. Het slachtoffer was immers niet (contractueel) gehouden tot het verrichten van arbeid jegens de verdachte rechtspersoon, ook niet door het slachtoffer ter beschikking te stellen aan een derde die gewoonlijk deze arbeid voor de verdachte rechtspersoon verricht.
Nu de verdachte rechtspersoon niet als ‘werkgever’ kwalificeert, zoals omschreven in de Arbeidsomstandighedenwet, dient vrijspraak te volgen.
Sepot als de perfecte afdoening van een strafzaak of juist een gevaarlijke valkuil? – Frank van Ardenne & Laura Hinrichs
Kantoorgenoten Frank van Ardenne en Laura Hinrichs en hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek “Geen straf, maar wel een strafblad“, zoals verricht door Sophie Polm en Machteld Veen. Dit onderzoek constateert een gat in de rechtsbescherming als het gaat om het voorwaardelijk sepot. Dit is een van de afdoeningsmogelijkheden van het Openbaar Ministerie bij de vervolging van een strafzaak van een particulier of onderneming.
Wij zien in de praktijk dat niet bekend is dat een sepot, in welke vorm dan ook, zichtbaar is op het strafblad en daardoor ingrijpende consequenties kan hebben. Op hoofdlijnen zijn twee soorten sepots te onderscheiden: i) de technische sepots en ii) de beleidssepots. Met een technisch sepot concludeert het Openbaar Ministerie dat er niet vervolgd kan worden of dat er onvoldoende uitzicht bestaat op een veroordeling. Bij een beleidssepot geeft het Openbaar Ministerie aan dat zij van mening is dat een vervolging technisch haalbaar is, maar dat er op gronden van algemeen belang voor is gekozen van die vervolging af te zien. Dit beleidssepot kan de vorm krijgen van een voorwaardelijk sepot. Uit het onderzoek van Polm en Veen blijkt dat er ongeveer 10.000 keer per jaar een voorwaardelijk sepot wordt uitgereikt aan een verdachte ter afdoening van de strafzaak.
Een aantekening op het strafblad kan zoals hiervoor aangegeven ingrijpende consequenties hebben. Gedacht kan worden aan het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ook is het zo dat bij een toetsing in het kader van de Wet Bibob (voorwaardelijk) sepots kunnen meewegen in de screening. Deze screening is bijvoorbeeld aan de orde bij het aanvragen van vergunningen of bij deelname aan een aanbestedingsprocedure.
Kortom, een sepot lijkt op het eerste gezicht een perfecte afdoening van een strafzaak. De praktijk laat echter zien dat het sepot ook ingrijpende negatieve gevolgen kan hebben. Het is daarom altijd van belang kritisch te kijken naar de wijze van afdoening.
Gemeente Rotterdam pakt verkeersaso’s aan – Remko Wijling
Op 23 juni 2023 maakte de gemeente Rotterdam bekend fors te gaan inzetten op asociaal gedrag in het verkeer. Goed nieuws voor voetgangers en fietsers naar mijn inschatting. Maar op welke wettelijke grondslag zal bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, en is hetgeen de gemeente Rotterdam wil mogelijk?
Naar mijn inschatting zal de gemeente in ieder geval inzetten op artikel 4:6 van de APV van de gemeente Rotterdam. Dit artikel voorziet – onder meer – in een verbod om “handelingen, al dan niet met een voer- of vaartuig te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt”. Dit artikel biedt een grondslag om te handhaven op – bijvoorbeeld – te harde muziek vanuit een auto of motorlawaai. Let wel, het mag dus niet gaan om (gevaarlijk) rijgedrag. Dat valt onder andere wet- en regelgeving. De scheidslijn zal echter vrij dun zijn naar ik verwacht.
Daarnaast signaleer ik twee specifieke aandachtspunten ten aanzien van i) het constateren en rapporteren van een overtreding en ii) de vraag of een last onder dwangsom mogelijk is. Deze zijn de volgende:
Als met meetapparatuur een onaanvaardbaar hoog geluidsniveau wordt gemeten zal er wellicht weinig discussie bestaan over de vraag of sprake is van een overtreding. Een enkele waarneming door een toezichthouder zal echter wellicht onvoldoende zijn;
Uitgaande van een last ter voorkoming van herhaling van een eerder overtreding zal nodig zijn dat i) sprake is van een eerdere overtreding en ii) dat gevaar voor herhaling voor de hand licht. Naar dit laatste criterium zal naar ik verwacht de meeste aandacht uitgaan. Als sprake is van een incidentele overtreding zonder enige voorgeschiedenis of aanwijzing dat de overtreding zich opnieuw zal voordoen, kan een last onder dwangsom wel eens lastig worden.
Tot slot viel de wens van de gemeente op om afspraken te maken met autoverhuurbedrijven over het niet meer verhuren aan personen die herhaaldelijk de fout zijn ingegaan. Of en hoe dit kan worden vormgegeven, lijkt ook voor de gemeente nog onzeker te zijn. Een gedachte kan zijn om in een convenant afspraken te maken of – wellicht – eisen te verbinden in het kader van een exploitatievergunning voor een autoverhuurbedrijf.
Gelet op alle onzekerheden wordt dit ongetwijfeld nog vervolgd.
Bewijslast bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming – Olga de Vries
Relevantie
Bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming ligt de bewijslast van de schade, de omvang daarvan en het oorzakelijk verband in beginsel bij degene die stelt dat hij schade heeft geleden. Dit oorzakelijke verband (condicio sine qua non) wordt vastgesteld door het maken van een vergelijking tussen de feitelijke situatie (met onrechtmatig besluit) en de hypothetische situatie (zonder onrechtmatig besluit). In de uitspraak van 28 juni 2023 van de Afdeling wordt ingegaan op de bewijslast die in dat verband op verzoeker rust.
Wat was er aan de hand?
In juni 2016 zijn de aanvragen van appellant voor exploitatievergunningen passagiersvervoer voor vaartuigen afgewezen. Na ongegrondverklaring van de bezwaren, is door rechtbank Amsterdam geoordeeld dat deze besluitvorming onrechtmatig was. Vervolgens zijn in november 2017 alsnog de exploitatievergunningen aan appellant verleend.
Appellant heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Deze schade zou bestaan uit gemiste omzet uit de exploitatie van de vaartuigen voor de periode juni 2016 tot november 2017.
De vaartuigen die appellant wenste te exploiteren bestonden echter nog niet ten tijde van het nemen van de onrechtmatige besluiten. Desondanks stelt appellant dat hij over voldoende financiering had kunnen beschikken om de vaartuigen tijdig te bouwen en in gebruik te nemen. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant onder meer schriftelijke verklaringen uit 2021 van vader en vrienden overgelegd waaruit volgt dat zij bereid waren geld te lenen aan appellant. Ook zou de bank bereid zijn geweest om te financieren en had het vaartuig met de omzet van vijf andere vaartuigen gefinancierd kunnen worden.
Ondanks deze bewijzen, achten zowel de rechtbank Amsterdam als de Afdeling het oorzakelijke verband tussen de onrechtmatige besluiten en de gestelde schade niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk gemaakt. Onvoldoende is namelijk aannemelijk gemaakt dat in de hypothetische situatie waarin de exploitatievergunningen direct zouden zijn verleend, appellant de vaartuigen tijdig had kunnen financieren en in gebruik had kunnen nemen. Voor wat betreft de schriftelijke verklaringen acht de Afdeling het van belang dat deze pas in 2021 zijn opgesteld en niet afkomstig zijn van een objectieve en onpartijdige bron. De overgelegde algemene financiële informatie is ook onvoldoende nu een verklaring van een bank – waaruit financieringsbereidheid in 2016 volgt – mist. Ook wordt het niet aannemelijk geacht dat appellant de vaartuigen uit omzet had kunnen financieren nu deze een stuk lager lag dan de kostprijs van de vaartuigen. Appellant heeft ondanks de onrechtmatige besluitvorming dan ook geen recht op schadevergoeding.
De uitspraak bevestigt dat de bewijslast die op een verzoeker om schadevergoeding rust, zwaar is. Onderbouwing door objectieve en verifieerbare gegevens is daarbij het uitgangspunt.
Het strafrechtelijke functioneel daderschap in het bestuursrecht: de gevolgen – Remko Wijling
Relevantie
Over de inhoud van de uitspraken van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) waarin de rechtspraak over het begrip ‘overtreder’ is genuanceerd, is al veel geschreven. Maar wat zijn nu de directe gevolgen voor de praktijk? Hieronder volgt een aantal punten die bij mij opkwamen:
Directe gevolgen uitspraken Afdeling
Omdat sprake is van belastende besluitvorming rust op het bestuursorgaan de bewijslast. Om ook in het geval van de nieuwe lijn van de Afdeling hieraan te voldoen zal reeds tijdens de voorfase aandacht moeten worden besteed aan de voorwaarden uit het IJzerdraad-arrest (bij natuurlijke personen) of het Drijfmest-arrest (bij rechtspersonen). Bij natuurlijke personen kan functioneel daderschap aan de orde zijn indien sprake is van beschikken en aanvaarden. Functioneel daderschap kan bij rechtspersonen worden aangenomen als i) het gaat om een handelen of nalaten door iemand in dienstbetrekking of uit anderen hoofde werkzaam bij de rechtspersoon; ii) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening, iii) de gedraging dienstig is geweest of iv) er is sprake van beschikken en aanvaarden. Om vast te kunnen stellen of sprake is van functioneel daderschap zal het bestuursorgaan de nodige feiten moeten verzamelen en deze feiten goed gemotiveerd moeten waarderen. Hier ligt dus uitdrukkelijk ook een taak voor de toezichthouder om dit goed te rapporteren.
Voor wat betreft lopende procedures kan de keuze worden gemaakt om dit onderzoek alsnog te doen en aan de hand daarvan de houdbaarheid van de voorliggende besluiten te beoordelen of het oordeel van een rechter af te wachten.
Specifiek ten aanzien van de bestuurlijke boete verwachten wij de nodige discussie over de invulling van het begrip overtreder in de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en vakantietoeslag en de ‘overige’ Arbowetgeving waarin (vaak) de vraag centraal staat wie werkgever is. Immers, met de nieuwe lijn van de Afdeling is het wellicht niet meer genoeg om vast te stellen wie werkgever is, maar zullen ook de voorwaarden uit het IJzerdraad-arrest (bij natuurlijke personen) of Drijfmest-arrest (bij rechtspersonen) moeten worden getoetst. In zaken waarin sprake is van ‘ketenaansprakelijkheid’ kan dit tot de nodige verschuivingen leiden.
Specifiek ten aanzien van lasten onder dwangsom en bestuursdwang hebben wij ons afgevraagd of een verschuiving valt te verwachten op het gebied van pandsluitingen ex artikel 13b Opiumwet. Nu die sluitingen als vorm van bestuursdwang primair op het pand zelf zijn gericht en dus geen overtreder nodig is dit wellicht niet het geval. Dit ligt anders in het geval een sluiting wordt afgedwongen met een last onder dwangsom of sprake is van kostenverhaal na (spoed)bestuursdwang. Dan komt (vaak) wel de vraag op of sprake is van functioneel daderschap.
Kort en goed verwachten wij de nodige verschuivingen. Hebt u hier verder vragen over, dan kunt u ons uiteraard bellen of e-mailen.
Witwassen en het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”: een toepassing van de drietrapsraket in de bewijslastverdeling – Fleur le Roy
Relevantie
De Hoge Raad gaat in een arrest van 30 mei 2023 in op het terugkerende bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” van het delict witwassen. In dit kader is een aantal “bewijslastregels” van belang, die de Hoge Raad eerder in een overzichtsarrest uiteen heeft gezet en waarvan dit arrest een toepassing vormt.
Overzichtsarrest
In het overzichtsarrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is [eerste stap], mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is [tweede stap]. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring [derde stap]. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.”
Toepassing
In de zaak die tot het voorliggende arrest van 30 mei 2023 heeft geleid, ging het om witwassen van een som geld (€145.000,-), dat werd aangetroffen onderin de wasmand in de woning van de verdachte. Centraal in deze uitspraak staat de vraag in hoeverre het aan de verdachte is om aan te tonen dat de herkomst van het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is. In hoger beroep oordeelde het hof dat verdachte gedurende de verhoren een “voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke” verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. In grote lijnen gaf de verdachte aan dat (een groot gedeelte) van het geld van een zekere [betrokkene 1] is en dat hij dit in bewaring heeft gekregen. Ter onderbouwing van deze verklaring zijn meermaals stukken ingebracht en zijn getuigen opnieuw gehoord. Op basis van dit nader onderzoek heeft het hof geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Het hof overwoog daartoe dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst en de omvang van het geldbedrag, de verklaring van een getuige een aantal tegenstrijdigheden bevat over de reden dat hij het geldbedrag aan de verdachte in bewaring heeft gegeven en de verklaringen van beide getuigen een groot aantal discrepanties bevatten. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.
Conclusie
Het hof heeft in deze zaak slechts vastgesteld dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden. Dit is anders dan de steller van het cassatiemiddel stelt, namelijk dat het hof zou vereisen dat de verdachte aannemelijk dient te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. Kortom, de door de Hoge Raad uiteengezette drietrapsraket in de bewijslast heeft het hof juist toegepast.
Explosieven in de kelderbox hoeven niet tot rechtmatige sluiting te leiden – Remko Wijling & Laura Hinrichs
De enkele aanwezigheid van explosieven in een kelderbox van een woning is op zichzelf niet genoeg om die woning te sluiten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023. Deze aanwezigheid kan – zonder bijkomende omstandigheden – niet worden aangemerkt als langdurige overlast en daarmee ook niet als een verstoring van de openbare orde. Daarbij komt ook betekenis toe aan de vraag of de explosieven voor de sluiting zijn verwijderd, of niet.
Ook kan niet worden uitgeweken naar artikel 175 van de Gemeentewet. De explosieven waren ten tijde van de sluiting niet meer in de kelderbox aanwezig zodat geen sprake meer was van een noodsituatie. Ook bestond geen direct gevaar voor herhaling omdat de eigenaar van explosieven nog in detentie zat en niet was gebleken dat andere personen toegang tot de kelderbox hadden. Hiermee was geen sprake meer van een acuut (levens)gevaar voor direct omwonenden.
De Afdeling signaleert terecht dat dit een onbevredigend resultaat is gelet op de wens om dit soort situaties in te dammen. De wetswijziging die dit mogelijk moet maken is echter nog onder de Eerste Kamer. Het valt te hopen dat deze wetswijziging snel in werking treedt. Daarnaast kan de motie van de Tweede Kamer om zwaar vuurwerk onder de Wet wapens en munitie te brengen ook de nodige extra mogelijkheden voor een burgemeester met zich brengen.
Wanneer ben je werkgever onder de Wml? – Remko Wijling
Is voor de vraag of sprake is van een werkgever in de zin van de Wml – en dus van een overtreding – van doorslaggevend belang of andere (overheids)instanties zoals het UWV, de SVB of de Belastingdienst eerder hebben geoordeeld dat geen sprake is van een dienstbetrekking? Het antwoord van de Afdeling in een uitspraak van woensdag 14 juni 2023 is duidelijk; dat is niet het geval.
Volgens de Afdeling dient gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wml voor de vaststelling dat een dienstbetrekking bestaat aan alle elementen van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht te zijn voldaan. Of dit het geval is hangt af van de concrete feiten en omstandigheden. Een eerder oordeel van het UWV, de SVB of de Belastingdienst doet daar volgens de Afdeling niet aan af. Daartoe wordt als volgt overwogen door de Afdeling:
“Dat de Belastingdienst in 2007 en het UWV en de SVB bij de uitvoering van hun taken tot een andere slotsom zijn gekomen, kan aan dit oordeel op zichzelf niet afdoen. De staatssecretaris heeft er in dit verband terecht op gewezen dat onduidelijk is gebleven op basis van welke informatie en welk onderzoek deze instanties tot hun standpuntbepaling zijn gekomen en dat de Inspectie in de onderhavige zaak uitgebreid onderzoek heeft verricht.”
In deze concrete zaak neemt de Afdeling dan ook aan dat sprake is van een dienstbetrekking en de staatssecretaris bevoegd was om een boete op te leggen vanwege een overtreding van de Wml. De Afdeling gaat vervolgens ook niet mee in het beroep dat wordt gedaan op het vertrouwensbeginsel vanwege de uitlatingen van het UWV, de SVB en de Belastingdienst. Immers, deze instanties spreken niet namens de staatssecretaris. Daarbij had van de werkgever in kwestie meer mogen worden verwacht, bijvoorbeeld door actiever te informeren of opvattingen van de staatssecretaris overeenkwamen met die van de overige instanties.
Heeft de werkgever in kwestie dan helemaal niets aan de opvattingen van het UWV, de SVB of de Belastingdienst? Uiteindelijk wel. De Afdeling gaat vanwege deze opvattingen tot matiging van het boetebedrag over omdat: “het niet eenduidige overheidsoptreden over de uitleg van het wettelijke begrip “werkgever” richting [appellante sub 2] een omstandigheid waarmee bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening moet worden gehouden”.
De uitspraak valt goed te volgen. Wel laat de uitspraak ruimte in het geval kan worden aangetoond dat – bijvoorbeeld – aan zowel de staatssecretaris als het UWV dezelfde informatie is aangeleverd en zij toch tot een verschillend oordeel komen over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking. Dan kan wellicht wel met succes een beroep worden gedaan op deze verschillende oordelen. Verder volgt uit de uitspraak dat op werkgevers een (actieve) plicht rust om zich te blijven vergewissen van hun positie om zo ongewenste situaties te voorkomen.
Herhaalde sluiting vraagt steeds zwaardere motivering – Remko Wijling
Op het moment dat een woning door een burgemeester bij opeenvolgende noodbevelen langdurig wordt gesloten vanwege een (voortdurende) vrees voor verstoring van de openbare orde, gelden steeds strengere motiverings- en zorgvuldigheidseisen. Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland is het dan niet meer voldoende dat een verstoring van de openbare orde niet valt uit te sluiten, of dat sprake is van een min of meer latente situatie. Wel dient er (nog) steeds sprake te zijn van een actuele en concrete situatie, waarbij van de burgemeester mag worden verwacht dat deze situatie keer op keer (bij ieder nieuw noodbevel) wordt onderbouwd en inzichtelijk wordt gemaakt.
Omdat in deze zaak het noodbevel en de onderliggende rapportages de actualiteit en concreetheid van de vrees voor verstoring van de openbare orde onvoldoende onderbouwen, stelt de voorzieningenrechter dat het noodbevel niet (meer) voldoet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook de gevolgen van een langdurige sluiting voor de bewoners van de woning. Hun gezinsleven is langdurig ontwricht door de langdurige inbreuk op hun (grondwettelijke) woonrecht, waarbij de burgemeester niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht om aan hen opvang te bieden of de gevolgen van de sluiting te ondervangen. Uit de uitspraak volgt namelijk dat de inspanningen van de burgemeester in dit verband te wensen overlaten. Kort en goed oordeelt de voorzieningenrechter dat het dan niet zo kan zijn dat de bewoners alle gevolgen moeten dragen van de maatregelen die de burgemeester neemt ter bescherming van de openbare orde. Gelet op de ernst en duur van de inbreuk had meer van de burgemeester verwacht mogen worden.
De voorzieningenrechter gaat dan ook over tot schorsing van het noodbevel, maar verbindt hier wel een termijn aan. De woning gaat niet direct open, maar de burgemeester krijgt een termijn van 10 dagen om de nodige maatregelen te treffen.
Reactie op (initiatief)wetsvoorstel “Participatiewet in Balans” – Remko Wijling en Mark Husen
Onze kantoorgenoot Remko Wijling schreef samen met Mark Husen een reactie op het (initiatief)wetsvoorstel “Participatiewet in Balans”. In deze reactie concluderen Wijling en Husen dat het wetsvoorstel een stap in de goede richting is, maar dat er nog wel meer nodig is om de noodzakelijke balans terug te brengen in de Participatiewet.