Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief maart 2020
Inhoud
1. Column: Het civiele ‘gebleken onschuld criterium’ in strijd met de strafrechtelijke onschuldpresumptie. Hoe nu verder? – Samantha Bilgi & Zachary Spiro
2. Jaarverslag Bureau Financieel Toezicht (BFT) – Samantha Bilgi
3. Reactie van Remko Wijling, advocaat van gedupeerde ouders in de toeslagen-affaire, in Een Vandaag op het compensatievoorstel van Donner
4. RTV Rijnmond: “Politieagenten en boa’s van de RET overtreden de wet als ze foto’s van verdachte personen op social media-accounts zetten. Vaak zijn de verdachten nog te gemakkelijk te herkennen. Dat zeggen de Autoriteit Persoonsgegevens en de Rotterdamse advocaat Frank van Ardenne.”
5. NOW en Tozo – “Carrot and Stick” – Robert Crince le Roy en Remko Wijling
6. Mr-online: Aanvragen van bedrijfssteun is niet vrijblijvend – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
7. Tozo (Bbz) en inlichtingenplicht – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
8. Corona en Bbz – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
9. Noodtoestand, buitengewone omstandigheden en het coronavirus – Robert Crince le Roy
10. Horeca vooruit! – Remko Wijling
11. Helpdesk Gemeenten, BBZ en Corona – Remko Wijling & Robert Crince le Roy
Column: Het civiele ‘gebleken onschuld criterium’ in strijd met de strafrechtelijke onschuldpresumptie. Hoe nu verder? – Samantha Bilgi & Zachary Spiro
Dit artikel verscheen op 31 maart jl. op bijzonderstrafrecht.nl.
Een persoon die schade lijdt als gevolg van overheidshandelen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek jegens die persoon als verdachte, kan schadevergoeding vorderen van de overheid indien de strafzaak eindigt zonder bewezenverklaring van het strafbare feit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand die ten onrechte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het Wetboek van Strafvordering voorziet met onder andere de artikelen 530 en 533 in mogelijkheden om schadevergoeding te vorderen. Naast deze opties heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geopend om een civiele vordering in te dienen om de schade te verhalen. Het gaat dan om een vordering uit onrechtmatige daad.
Het civiele ‘gebleken onschuld criterium’
Indien ervoor wordt gekozen om de schade te verhalen via de civiele weg, dus via het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad, dan is het civiele ‘gebleken onschuld criterium’ leidend bij de beoordeling. Dit criterium houdt kort gezegd in dat uit de uitspraak van de strafrechter of uit de processtukken van de strafzaak de onschuld van de voormalige verdachte moet blijken. Deze moet dus, indien hij een civiele vordering instelt, aantonen dat zijn onschuld uit de strafrechtelijke uitspraak of processtukken blijkt. Vanuit civielrechtelijk oogpunt is dit niet vreemd. Het betreft een vordering tot schadevergoeding in het kader van een civielrechtelijke procedure en in principe is het gebruikelijk dat de persoon die een civiele vordering indient bewijs aanlevert om zijn stellingen aan te tonen. Binnen het strafrechtelijke kader is echter het uitgangspunt dat de verdachte diens onschuld niet hoeft aan te tonen. De bewijslast ligt bij de vervolgende instantie, het Openbaar Ministerie. Een ware ‘clash’ tussen de twee rechtsgebieden dus.
De onschuldpresumptie in het kort
De onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM houdt in dat een ieder tegen wie strafrechtelijke vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. De onschuldpresumptie is tamelijk relatief. Een absolute toepassing van het beginsel zou er toe leiden dat alleen al het gebruik van verscheidene opsporingsmethoden een schending zou opleveren. Dergelijke handelingen impliceren nou eenmaal dat iemand als minder onschuldig wordt beschouwd dan andere personen. Wat evenwel vaststaat is onder andere dat rechters zonder vooringenomenheid aan het proces moeten deelnemen, dat de verdachte zijn eigen onschuld niet hoeft te bewijzen, dat hij zoveel mogelijk voor onschuldig moet worden gehouden en op een overeenkomstige wijze dient te worden behandeld.
Prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Haag aan de Hoge Raad
Het gerechtshof Den Haag heeft in een arrest van 25 juni 2019 twijfels geuit over de vraag of de toepassing van het ‘gebleken onschuld criterium’ wel in overeenstemming is met artikel 6 EVRM en heeft in dat arrest het voornemen geuit om twee prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad die hier betrekking op hebben. Het gerechtshof heeft de procespartijen eerst in de gelegenheid gesteld zich over dat voornemen en de inhoud van de opgestelde vragen uit te laten. In een arrest van 17 december 2019 zijn de vragen uiteindelijk aan de Hoge Raad gesteld. De eerste vraag is of het ‘gebleken onschuld criterium’ in strijd is met de onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM, althans of dit het geval is indien (dit criterium zo moet worden uitgelegd dat) van de onschuld van de verdachte niet reeds is gebleken indien de verdachte is vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Indien het antwoord op deze vraag geheel of gedeeltelijk bevestigend luidt, is de vervolgvraag naar welke maatstaf dan moet worden beslist of een verdachte die bij onherroepelijke uitspraak van de strafrechter is vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, aanspraak kan maken op schadevergoeding van de Staat.
De visie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft reeds meermaals een standpunt ingenomen over het hierboven geschetste probleem, bijvoorbeeld in de uitspraak in de zaak Capeau tegen België. In die zaak betrof het een vordering tot schadevergoeding in het kader van overheidsoptreden in de justitiële sfeer. De vordering werd door de rechterlijke instantie afgewezen met de reden “dat verzoeker derhalve het bij de wet van hem vereiste bewijs van onschuld niet bijbrengt”. De vordering tot schadevergoeding werd dus afgewezen op grond van een criterium dat overeenkomt met het Nederlandse ‘gebleken onschuld criterium’. Het EHRM heeft duidelijk gemaakt dat dit niet de bedoeling is en overwoog: “Requiring a person to establish his or her innocence, which suggests that the court regards that person as guilty, is unreasonable and discloses an infringement of the presumption of innocence.” Indien degene die de schadevergoeding vordert diens onschuld zelf moet doen blijken uit de processtukken om een schadevergoeding te kunnen krijgen, is er aldus sprake van een schending van de onschuldpresumptie uit artikel 6 lid 2 EVRM, volgens het EHRM.
Strijd met de onschuldpresumptie; hoe nu verder?
Dat het ‘gebleken onschuld criterium’ in strijd is met de onschuldpresumptie is wat ons betreft duidelijk. Wij constateren dat het gerechtshof Den Haag dit inmiddels ook aan de orde heeft gesteld. Bij het formuleren van de genoemde prejudiciële vragen worden de relevante overwegingen van het EHRM in de zaak Capeau tegen België namelijk ook in ogenschouw genomen. Wel zal de Hoge Raad hier nog zijn oordeel over moeten vormen. Hoe duidelijk het volgens ons ook is dat het ‘gebleken onschuld criterium’ niet langer toegepast zou moeten worden, het is wel de Hoge Raad zelf geweest die het criterium ooit in het leven heeft geroepen. Wij zijn, ook mede gelet daarop, dan ook benieuwd hoe de Hoge Raad de gestelde vragen zal beantwoorden. Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat de toepassing van het criterium een inbreuk op de onschuldpresumptie inhoudt, dan zal ook de vraag moeten worden beantwoord wat dan wél een juiste maatstaf is, die wel recht doet aan de strafrechtelijke onschuldpresumptie. Gelet op de rechtspraak van het EHRM die beschikbaar is, is het denkbaar dat de Hoge Raad voorziet in een nieuw criterium. In dat geval is het van groot belang dat juristen dit nieuwe criterium vervolgens kritisch in beschouwing nemen. Of de Hoge Raad op korte termijn daadwerkelijk met een nieuw criterium komt, is uiteraard nog onzeker. Wat in onze ogen wel zeker is, is dat het ‘gebleken onschuld criterium’ geen recht doet aan de onschuldpresumptie en daarom niet langer toegepast zou moeten worden. Het is nu aan de Hoge Raad om deze leemte in het recht te erkennen en in te vullen.
Jaarverslag Bureau Financieel Toezicht (BFT) – Samantha Bilgi
Op 13 maart jl. heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) zijn jaarverslag over 2019 gepubliceerd. Hierin doet het BFT verslag van zijn werkzaamheden en worden de belangrijkste bevindingen en ontwikkelingen genoemd. Er is een grote stijging te zien in het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties zoals bedoeld in de Wwft. De onder toezicht van het BFT staande beroepsgroepen (waaronder accountants, belastingadviseurs en notarissen) hebben in 2019 in totaal 5.045 meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan bij de FIU. In 2018 waren dit er 3.085. Vooral onder accountants is een forse stijging te zien: van 1.987 in 2018 naar 3.444 in 2019. Voor het volledige jaarverslag, klik hier.
Voor de volledige uitspraak, klik hier.
Reactie van Remko Wijling, advocaat van gedupeerde ouders in de toeslagen-affaire, in Een Vandaag op het compensatievoorstel van Donner
Bekijk de reportage van Een Vandaag hier.
RTV Rijnmond: “Politieagenten en boa’s van de RET overtreden de wet als ze foto’s van verdachte personen op social media-accounts zetten. Vaak zijn de verdachten nog te gemakkelijk te herkennen. Dat zeggen de Autoriteit Persoonsgegevens en de Rotterdamse advocaat Frank van Ardenne.”
Lees het artikel van RTV Rijnmond hier.
NOW en Tozo – “Carrot and Stick” – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
De uitbraak van het Coronavirus en de voortdurende maatregelen van het Kabinet om deze uitbraak in te dammen hebben een grote impact op de maatschappij. Naast de impact van deze maatregelen op het dagelijks leven, worden vooral ondernemers en zzp’ers financieel zwaar getroffen door deze maatregelen. Het Kabinet heeft voor ondernemers en zzp’ers een grootscheeps steunpakket in het leven geroepen. De maatregelen die hierbij het meest in het oog springen zijn de loonkostensubsidie (tot 90% van de loonsom) op basis van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (“NOW”) en de mogelijkheid voor ondernemers of zzp’ers om over de band van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (“Bbz”) in aanmerking te laten komen voor inkomensondersteuning of kredieten (“Tozo”). Het UWV is verantwoordelijk gemaakt voor de uitvoering van de NOW, gemeenten voeren de Tozo uit.
Beide regelingen staan inmiddels open voor ondernemers en aanvragen kunnen worden ingediend. Van deze mogelijkheid is ook al gebruik gemaakt door een groot aantal ondernemers. Zo hebben inmiddels ruim 35.000 werkgevers een aanvraag om een loonkostensubsidie ingediend bij het UWV. Dit aantal zal naar verwachting nog (fors) oplopen. Exacte cijfers over de toepassing van de Tozo zijn nog niet beschikbaar.
Het morele appel van het Kabinet op ondernemers is om geen misbruik te maken van deze regelingen. Het Kabinet heeft echter ook zowel het UWV, als gemeenten een handhavingsbevoegdheid gegeven en de nodige instrumenten om tot dit handhavend optreden over te gaan. De steunmaatregelen van het Kabinet aan ondernemers zijn dan ook niet vrijblijvend en de verwachting is dat als de Coronastorm is gaan luwen, nadrukkelijk van deze instrumenten gebruik zal worden gemaakt. Ondernemers dienen zich hiervan goed bewust te zijn om problemen in de toekomst te voorkomen.
Met name van belang is dat ondernemers zich realiseren dat op hen zowel onder de NOW, als onder de Tozo een inlichtingenplicht rust. Kort gezegd zijn zij zelf verantwoordelijk voor het doorgegeven aan het UWV of de gemeente van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor hun aanspraak op een subsidie of een uitkering. Deze inlichtingenplicht geldt zowel tijdens de aanvraagprocedure, als tijdens en na afloop van de aanspraak op een subsidie of een uitkering. De exacte vaststelling van de hoogte van de subsidie of uitkering zal namelijk in veel gevallen pas achteraf (kunnen) plaatsvinden. Schendt een ondernemer deze inlichtingenplicht dan kan terugvordering van de verstrekte subsidie of uitkering volgen en mogelijk een hoge boete. Ook is strafvervolging wegens fraude een mogelijkheid.
Een en ander zal voor ondernemers dan ook de nodige uitvoeringsvraagstukken met zich brengen. Om ondernemers te helpen bij deze uitvoeringsvraagstukken hebben wij een helpdesk opgericht die ondernemers van advies kan voorzien. Zo geven wij met onze helpdesk advies over het hoe en waarom van deze regelingen juist ter voorkoming van problemen in de toekomst. We zien de helpdesk niet alleen als een extra service voor bestaande cliënten, maar we vinden dat ook voor de advocatuur in deze tijd een verantwoordelijkheid is weggelegd om te helpen waar het kan. Zie het maar als een eigen invulling van de publieke verantwoordelijkheid van de advocatuur.
Onze helpdesk is bereikbaar per e-mail r.wijling@vanardenne-crinceleroy.nl enr.crinceleroy@vanardenne-crinceleroy.nl of telefonisch op 0619637912 (Remko Wijling) of 0651528320 (Robert Crince le Roy).
Mr-online: Aanvragen van bedrijfssteun is niet vrijblijvend – Robert Crince le Roy en Remko Wijling
‘De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is een uitkomst voor ondernemers maar roept ook veel vragen op. Daarom hebben Robert Crince le Roy en Remko Wijling (Van Ardenne & Crince le Roy Advocaten) een helpdesk opgezet voor vragen over Tozo: “Een luisterend oor en gericht advies,” schrijft Robert Crince le Roy in deze blog’ aldus Mr-online, zie deze link.
Tozo (Bbz) en inlichtingenplicht – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
Inmiddels is de naam bekend van de regeling waarmee het Kabinet het huidige Bbz wenst te verruimen om zo de nodige inkomensondersteuning te bieden aan Zzp’ers en zelfstandige ondernemers te bieden. De regeling heeft als (werk)titel de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) gekregen. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling. Alhoewel de exacte tekst van de Tozo eerst morgen wordt verwacht, is nu wel al duidelijk welke voorwaarden uit het Bbz en de Participatiewet (Pw) in ieder geval (voorlopig) niet gaan gelden. Een overzicht is vindbaar op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zelfstandigen-zonder-personeel-zzp/extra-tijdelijke-ondersteuning-voor-zzp-ers.
- De regeling zal het inkomen dat als gevolg van het coronavirus tot onder het sociaal minimum is gedaald aanvullen tot het betreffende sociaal minimum dat voor de ondernemer in kwestie geldt. Dit is onder meer afhankelijk van de samenstelling van het huishouden.
- Deze verstrekking vindt plaats voor de duur van maximaal 3 maanden en om niet. In beginsel hoeft er dus niet te worden terugbetaald;
- De vermogens- en partnertoets worden (voor nu) losgelaten. Kort gezegd wordt het vermogen van de ondernemer en het inkomen en het vermogen van de partner van de ondernemer niet meegenomen bij de vraag of het inkomen van een ondernemer is gedaald onder het sociaal minimum;
- De levensvatbaarheidstoets wordt (voor nu) achterwege gelaten. Er wordt dus niet meer getoetst of – ook op de wat langere termijn – de ondernemer met zijn onderneming in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien. Dit bekort de behandeling van een aanvraag aanzienlijk;
- Bedrijfskapitaal wordt verleend tot een bedrag van (maximaal) € 10.157 met eveneens een versnelde procedure en gunstige voorwaarden (rente en aflossing).
Het morele appel op ondernemers is om geen misbruik te maken van de Tozo. Meer juridisch gezien heeft een gemeente daartoe ook de juridische middelen om misbruik te voorkomen. De inlichtingenplicht geldt tijdens de aanvraag en looptijd van de tegemoetkoming onverkort. Alhoewel de regeling om niet wordt verstrekt is het goed voorstelbaar dat – indien vanwege een schending van de inlichtingenplicht komt vast te staan dat er achteraf toch geen recht bestond – alsnog tot terugvordering wordt overgegaan. Immers, verstrekking om niet vindt alleen plaats uitgaande van het hebben van een aanspraak op de Tozo.
Wij zijn bij vragen bereikbaar per e-mail r.wijling@vanardenne-crinceleroy.nl en r.crinceleroy@vanardenne-crinceleroy.nl of telefonisch op 0619637912 (Remko Wijling) of 0651528320 (Robert Crince le Roy).
Corona en Bbz – Robert Crince le Roy & Remko Wijling
De steunmaatregelen van het Kabinet om Zzp’ers over de band van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (“Bbz”) in aanmerking te laten komen voor inkomensondersteuning of kredieten heeft inmiddels geleid tot de nodige aanvragen bij gemeenten. Omdat de inhoud van regeling zelf nog niet bekend is – dit zal naar verwachting 25 maart a.s. bekend worden – kunnen gemeenten formeel gezien nog niet beschikken op de aanvragen die nu worden ontvangen.
Een oplossing om dan de eerste nood te lenigen is het verlenen van een voorschot zolang nog niet is beslist op de aanvraag. De wettelijke basis hiervoor is van artikel 52 van de Participatiewet. Dit voorschot wordt dan later verrekend bij een toewijzing of teruggevorderd in het geval van een afwijzing. Van belang blijft de verplichting tot het verschaffen van inlichtingen ook tijdens de behandeling van de aanvraag.
Wij houden u uiteraard op de hoogte van de ontwikkelingen. Hebt u vragen, neemt u dan contact met onze BBZ-desk op.
Noodtoestand, buitengewone omstandigheden en het coronavirus – Robert Crince le Roy
Zoals wij in onze bijdrage van 5 maart jl. “Noodtoestand, buitengewone omstandigheden en het Coronavirus” al aangaven, kan het bevoegd gezag in tijden van buitengewone omstandigheden onder meer gebruik maken van het instrument van de noodverordening.
Inmiddels zijn door diverse gemeenten en veiligheidsregio’s al de eerste noodverordeningen uitgevaardigd. Ook de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is hiertoe overgegaan. Het persbericht en de link naar de volledige tekst van deze noodverordening zijn vindbaar via deze link.
Op basis van deze noodverordening dienen bijvoorbeeld eet- en drinkinrichtingen in de ruime zin van het woord te worden gesloten. Inrichtingen waar niet langer ter plaatse gekochte eten of drinken wordt genuttigd, kunnen openblijven. Dat geldt ook voor afhaallocaties zonder zitgelegenheid, zoals snackbars en markten.
Wij schreven al eerder over de mogelijkheden voor bijvoorbeeld restauranthouders om een afhaallocatie te beginnen: https://lnkd.in/e2XcUJm. Gemeenten en politie kunnen betrokkenen zowel bestuurs- als strafrechtelijk aanspreken op naleving van de maatregelen opgenomen in deze noodverordening.
Horeca vooruit! – Remko Wijling
De uitbraak van het Corona-virus en de opvolgende maatregelen van het Kabinet om deze uitbraak zo veel als mogelijk in te dammen hebben een grote impact op de maatschappij. De horecasector is een van de sectoren die op dit moment in het bijzonder zwaar wordt getroffen door de sluiting van alle horecagelegenheden tot – in ieder geval – 6 april 2020.
Voor afhaalrestaurants geldt de sluiting (gelukkig) niet. Een aantal ondernemers overweegt nu vanuit hun gesloten horecagelegenheden – zoals restaurants – om ook afhaalmaaltijden te gaan aanbieden inclusief de bezorging daarvan. Bij deze ondernemers leeft de vraag of zij binnen de bestaande wet- en regelgeving tot deze switch kunnen overgaan.
Hieronder volgen enkele handvatten voor deze ondernemers om te beoordelen of zij zonder meer tot het aanbieden en bezorgen van afhaalmaaltijden kunnen overgaan. Als meer algemeen uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet alleen de reeds bestaande activiteiten moet toestaan, maar ook een eventuele uitbreiding van deze activiteiten naar het aanbieden en bezorgen van afhaalmaaltijden.
- Voor het aanbieden en bezorgen van afhaalmaaltijden is over het algemeen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van een gemeente een exploitatievergunning nodig. Is die vergunning niet verleend maar wel noodzakelijk, dan dient die vergunning eerst te worden aangevraagd;
- In de exploitatievergunning staan de activiteiten opgesomd die in een horecagelegenheid zijn toegestaan. Het verstrekken van direct voor consumptie geschikte etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het verstrekken voor gebruik elders (afhaal) dient onderdeel uit te maken van de toegestane activiteiten;
- Let goed op welke openingstijden de exploitatievergunning toelaat. Vraag indien noodzakelijk tijdig om verruiming van deze openingstijden;
- Indien sprake is van een wijziging van de exploitatie door bijvoorbeeld het aanbieden en bezorgen van afhaalmaaltijden waardoor de exploitatie niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens geldt over het algemeen een meldingsplicht. De burgemeester dient dan zo spoedig als mogelijk van deze wijziging op de hoogte te worden gebracht. Bij twijfel is het advies altijd deze melding te doen;
- Zorg voor een zodanige inrichting van de horecagelegenheid dat voor het afhalen van maaltijden ruimte wordt geboden, maar sluit die ruimten die normaal gesproken worden gebruikt voor het uitserveren van maaltijden af.
- Tot slot speelt er uiteraard ook nog een aantal meer praktische zaken, zoals de wijze waarop betalingen ook door bezorgers worden geaccepteerd, de keuze om aansluiting te zoeken bij een platform en het vinden van de nodige bezorgers.
Wij hopen hiermee enkele handvatten te hebben geboden voor die ondernemers die overwegen afhaalmaaltijden te gaan aanbieden en te gaan bezorgen. Hebt u vragen of wenst u advies, neemt u dan contact met ons op. Wij zijn bereikbaar op 06-19637912 of r.wijling@vanardenne-crinceleroy.nl.
Helpdesk Gemeenten, BBZ en Corona – Remko Wijling & Robert Crince le Roy
De uitbraak van het Coronavirus COVID-19 en de opvolgende maatregelen van het Kabinet om deze uitbraak zo veel als mogelijk in te dammen hebben een grote impact op de maatschappij. Naast de impact die deze maatregelen hebben op het dagelijks leven, worden vooral ondernemers en Zzp’ers financieel zwaar getroffen door deze maatregelen die in ieder geval tot 6 april 2020 duren. Het Kabinet heeft voor ondernemers en Zzp’ers een grootscheeps steunpakket in het leven geroepen. Een van de steunmaatregelen is om ZZP’ers over de band van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (“Bbz”) in aanmerking te laten komen voor inkomensondersteuning of kredieten.
Een en ander zal voor gemeenten zowel op de korte termijn, als op de lange termijn de nodige uitvoeringsvraagstukken met zich brengen. Wij beschikken over een brede ervaring in de overheidspraktijk en specifiek in het sociaal domein, waaronder het Bbz valt.
Ook begrijpen wij dat u in deze onzekere tijden behoefte hebt aan niet alleen kundig maar ook praktisch advies over het hoe en waarom van deze regeling. Wij hebben dan ook speciaal voor deze vragen een Bbz-desk opgericht die u kan helpen bij de beantwoording van deze vraagstukken en u van advies kan voorzien. Deze Bbz-desk is bereikbaar per e-mail r.wijling@vanardenne-crinceleroy.nl en r.crinceleroy@vanardenne-crincelroy.nl. Of telefonisch op 0619637912 (Remko Wijling) of 0651528320 (Robert Crince le Roy).